dinsdag 11 juli 2017

DE ZEVEN FUNCTIES VAN DE TAAL

Taalfuncties

Met de taal beschrijven we de wereld. Adam, de eerste mens, ging er op uit om de dieren namen  te geven; hij ging de wereld talig maken. Maar de taal is een middel; ze is niet het ding zelf. Toch is zij bij uitstek het middel om de wereld te begrijpen en de ander de wereld te tonen. Dat gaat nooit perfect, ook al wil je de volledigheid van de wereld benoemen, zoals de dichter Lucebert zei. Het blijft behelpen. We doen er een enkele jaren over om te leren spreken. Eerst met losse woorden (het woordenpakket) en dan met zinnen (de structurering).. Eerst het makkelijke, dan het moeilijke. En hoe beter je het probeert uit te leggen, hoe moeilijker je uit je woorden komt.

Nu in de taal van de filologie.

De taal werkt via twee assen.[1]  Deze assen zijn:  de y-as van het paradigma en de x-as van het syntagma.
Op de y-as ligt de woordenschat, de woordkeuze.
Op de x-as ligt de ordening, de syntaxis, dus hoe de woorden gestructureerd worden.

Een vergelijking (metafoor) kan dit misschien verduidelijken. De as van het paradigma doet een beroep op onze harde schijf (het woordgeheugen) en de as van het syntagma op de processor die de gegevens organiseert voor een bepaald doel.

Als X=0 en Y=0 dan gebeurt er niets. De communicatiedoos of de bedrading ervan zijn stuk.
Als X en Y allebei richting oneindig gaan, dan slaan de stoppen door of er ontstaat wartaal.

De taal functioneert alleen als er sprake is van communicatie. We onderscheiden daarin volgens het eenvoudigste principe: de zender, de boodschap en de ontvanger. Maar voor het begrijpen van de intentie of de interpretatie van de boodschap moeten we ook kijken naar de context, het medium en de code. Bij de keuze van het medium (het communicatiekanaal) en de toepassing van de code (omgangstaal, ironie, beeldspraak) is ook van belang dat de ontvanger dat kanaal en die code (her)kent. Een rouwbrief is een ander medium dat een twitterbericht. Ironisch getint taalgebruik past niet in een rouwbrief, wel in een kattebelletje.

Een voorbeeld: een kennis (de zender) mailt aan zijn vriend (de ontvanger) dat hij gehoord heeft dat een wederzijdse vriend gaat trouwen (de boodschap). Dan de context: het milieu (van de vrienden) waarin het huwelijk als passé beschouwd wordt; het medium of channel: een emailbericht (informeel) en de code: een bepaalde stijl die als ironisch/sarcastisch gekenmerkt kan worden. Met andere woorden: de intentie is dat de zender het huwelijk als burgerlijk instituut (dus niet de relatie op zich) afkeurt. De vraag is of de ontvanger dat ook zo begrijpt. Misschien is die wel jaloers op de bruidegom of opgelucht dat hij van zijn ex (de bruid) af is. Er is altijd een verschil tussen de intentie van de zender en de interpretatie bij de ontvanger. In ernstige gevallen leidt het tot fatale misverstanden, zoals Ovidius schrijft in zijn tragische verhaal over Pyramus en Thisbe en William Shakespeare in Romeo en Julia.




Uitgaande van dit schema definieert de taalfilosoof Jakobson zes functies van de taal.

  1. De referentiële functie; de meest gebruikte en dagelijkse functie van de taal, nl. de informatie - overdracht binnen een bepaalde context. Luisteren, spreken, lezen en studeren, communiceren, nieuwtjes uitwisselen. ‘De buurman moet naar het ziekenhuis voor zijn knie.' 'O, wat is daarmee?' 'Meniscus gescheurd,' etc.
  2. De poëtische functie van de taal of de taal als esthetisch middel. Het spel met klank en ritme, de taal van gedichten, krantenkoppen en slogans. Taalkunst.
  3. De emotieve of expressieve functie; deze slaat vooral op de zender, die zijn gevoelens weergeeft. Hij zegt bijvoorbeeld: 'O, ja, meniscus, heb ik zelf ook gehad. Pijn, man, pijn gehad.' Het is dus de functie van het ‘ik’.
  4. De conatieve functie is de functie van het ‘jij’. Het is de functie gericht op de ontvanger. Vaak dus in de gebiedende wijs (imperatief) en de vocatief. “Eet je soep op!
  5. De fatische functie is de functie die de communicatie ziet als doel in zichzelf, een verkenning, zoals een groet (zonder verdere communicatie) of een vraag als: 'Hoe gaat het?' waarop niet geantwoord hoeft te worden. Daarna kan er - als het contact klikt - informatie uitgewisseld worden. Het kan bij voorbeeld beginnen in de kroeg. Je checkt eerst of je elkaar 'verstaat', of je op hetzelfde begripsniveau zit. Als dat blijkt, kun je overschakelen naar de referentiële vorm.
  6. De metatalige functie dient om na te gaan of zender en ontvanger elkaars taal begrijpen, of ze in dezelfde code communiceren. Het gaat om taal benaderen met de taal zelf, zoals het leren van een andere taal; etymologische overeenkomsten ontdekken; het gebruik van een woordenboek.
Dat maakt zes.
Zes functies van de taal die elkaar deels overlappen.

En die zevende functie dan in de kop van dit artikel? Zeven functies doen het beter. Zeven, het enige echte magische priemgetal. Niet zes hoofdzonden of zes dwergen, maar zeven. Dan moet de zevende functie, de magische of anagogische functie zijn, zoals de bezwering, waarvan het mechanisme kan worden begrepen als het over tijd en afstand heen communiceren, zonder technisch medium. Het kan dan gaan tussen machten, voorwerpen of een derde persoon, afwezig of levenloos, die als een  medium een boodschap doorgeeft aan de ontvanger. Bijvoorbeeld een astroloog die in de sterren leest dat een Kreeft vaak piekert omdat hij of zij problemen van opzij benadert, of een bevel van God aan de hemelichamen: ‘Zon sta stil te Gibeon en gij maan in het dal van Ajalon. En de zon stond stil en de maan bleef staan.’ (Jozua 10:12). Het bekendste voorbeeld komt uit de katholieke geloofsleer. De leer van de transsubtantie. Bij de zegening van brood en wijn met de woorden: 'Dit is het lichaam' en 'Dit is het bloed van Jezus Christus' veranderen die substanties (wijn en brood) in een geloofswaarheid, lichaam en bloed. We komen dan in de wereld van het wonder.

Maar is dit wel een z(w)evende functie van de taal; de mystieke, magische en anagogische functie, de bezwering en de vervloeking? Zijn ze niet typisch voor de literatuur (de mythe, het sprookje) en horen ze dus bij de tweede of derde functie? Wat is een gedicht: een taalexcursie. Een roman: woorden over een mogelijkheid van leven. De apocalyps: een visioen in poëtische taal.
Zes functies maar.

Iets andere weergave van de taalfuncties volgens Wikipedia.

1.     referentieel - het overdragen van informatie over de wereld om ons heen
2.     poëtisch - het uitdrukken van de schoonheid van de taal zelf
3.     emotief - het uitdrukken van (de gevoelens van) de spreker
4.     conatief - het veroorzaken van handelingen bij de luisteraar (bijvoorbeeld door middel van een bevel)
5.     fatisch - het controleren van het spraakkanaal zelf ('hoort u mij?')
6.     metatalig - het spreken over de taal zelf ('wat was dat laatste woord?')
Deze lijst wordt nog altijd beschouwd als het meest bruikbare overzicht van functies van taal
[Voor de Engelse termen, zie voetnoot [i]]

Samengevat.
Een zender codeert een boodschap in een code. Hij stuurt die intentioneel via een medium (channel) naar een ontvanger die de boodschap decodeert. De boodschap moet een context hebben waarnaar verwezen kan worden en die begrijpelijk is voor de ontvanger (de ontvanger moet de code begrijpen).
Een voorbeeld:
Zender: Thomas;
Code: Serieus informatief bericht;
Medium: Een kaartje – per post;
Boodschap: Jullie zijn uitgenodigd voor mijn verjaardagsfeestje op 7 april 2020 om 21uur bij mij thuis;
Ontvanger: Vrienden / familie. Iedereen die het kaartje in de bus krijgt;
Context: Thomas wordt 30 jaar en hij geeft een feestje voor zijn vrienden / familie.

Uitleg.

Het is de bedoeling van Thomas om zijn vrienden / familie uit te nodigen (→ intentioneel) en hij stuurt hen een kaartje, We kunnen dus van  - eenzijdige -  communicatie spreken. Die komt pas echt tot stand wanneer mensen reageren (melden dat ze wel of niet komen bijv.). Maar stel dat Thomas zijn feestje viert op 1 april? Moeten we dan twijfelen aan zijn oprechtheid? Hij viert nooit zijn verjaardag, maar ineens wel op de internationale grappendag! Dat verandert de context en ook de code, omdat zijn bericht dan als een aprilgrap (dus ironisch) moet worden gelezen. Je komt aan een gesloten deur; Thomas is er niet. Er is geen feest. Je bent erin getrapt.


Omdat taalgebruik (communicatie) altijd plaatsvindt binnen een context en met gebruik van een code en een medium, is er steeds sprake van interpretatie bij de ontvanger. Stel dat iemand de hierboven genoemde uitnodiging (voor 1 april!) van Thomas ontvangt en dat hij juist een langlopend zakelijk conflict heeft met Thomas, dan wordt de ontvanger argwanend. Is dit weer één van die misselijke grappen waarmee de ruzie gepaard gaat? Maar misschien wil Thomas de ruzie bijleggen en ja, hij is nu eenmaal op 1 april jarig. Dus toch maar gaan? In een vervolgartikel behandel ik een aantal teksten en interpretaties.  [Zie: Semiotiek. Interpretatie van taal en tekens] 


.






[i] Engelse termen:
1.   referential (: contextual information)
2.   aesthetic/poetic (: auto-reflection)
3.   emotive (: self-expression)
4.   conative (: vocative or imperative addressing of receiver)
5.   phatic (: checking channel working)
6.   metalingual (: checking code working)




1 opmerking:

  1. Ik ben ook op zoek naar de zevende functie van een taal.
    Hoezo? Wanwegge hetzelfde boek:
    ''De zevende functie van taal'' van L. Binet.
    Ik vind deze roman heel moeilijk om te lezen. Hoekig, lastig.
    Je moet veel geduld hebben om naar het eind te komen.
    Ik bevind me nu halfweg door en ik dacht het te verlaten.
    Maar vandaag, na het lezen van uw artikel, heb ik een nieuwe richting naartoe te zoeken om de actie erin te verstaan.
    Die van de as Z. De as van de 3d ruimte en als u zegt,
    die van de communicatie zonder draad.
    Een introspectie in surrealistisch, verder dan realiteit.

    BeantwoordenVerwijderen