maandag 20 maart 2017

Verlaine: Pauca Mihi


De biblio-sonnetten van Paul Verlaine, deel III



Pauca mihi

Toen Verlaine in 1892 een reis naar Holland maakte, was zijn gezondheid nog prima, getuige zijn eigen beschrijving van deze reis in Quinze jours in Hollande. Van deze 15 dagen ging bijna de helft op aan reistijd. Verlaine was toen 48 jaar. Hij was in Nederland op uitnodiging van de Haagse boekhandelaar Blok en hij verbleef aldaar bij de familie Zilcken. Verlaine maakte tijdens die reis kennis met vele Tachtigers, waaronder Albert Verwey en de schilders Willem Witsen en Jan Toorop. Hij bezocht Den Haag, Leiden en Amsterdam en hield daar lezingen voor een enthousiast publiek. Er werd gelogeerd, gedineerd, gelezen en geconverseerd, vaak eindigend in een Grand-Café waar vele grote en kleine glazen werden genuttigd. In Den Haag ontmoette Verlaine de godfather van de Tachtigers: Willem Kloos. Ze hadden een levendig gesprek, waarbij echt geen sla werd gegeten, wel zoute koekjes. Dat de Koninklijke Bibliotheek in een lemma bij het boek Fêtes galantes vermeldt dat Verlaine aan een diner aan Kloos vroeg of hij van salade hield - als enige zin in de conversatie - is zeker verzonnen. Wel zou Verlaine bij het schrijven van zijn Quinze jours getuigen hebben geraadpleegd, om de gebeurtenissen te reconstrueren, want die was hij grotendeels vergeten. Misschien dank zij de vele Schiedamse bittertjes.

Waarschijnlijk geeft Verlaine een veel te rooskleurig beeld. Dat hij in die tijd geen erg florissante aanblik bood, blijkt uit de volgende beschrijving van Max Nordau, vermoedelijk in hetzelfde jaar van de Hollandse reis opgetekend.

“Wij zien een afzichtelijke ontaarde met een asymmetrische schedel en een Mongools gezicht; een impulsieve landloper en dronkaard, een zwakke overgevoelige dromer, die tevergeefs tegen zijn kwade aanvechtingen strijdt […] een brabbelaar, die door onsamenhangende woorden en zegswijzen duidelijk het niet-bestaan van een bepaalde gedachte in zijn geest verraadt.” [Max Nordau, Ontaarding, 1893.] Dat lijkt niet erg op het portret dat Jan Veth in 1892 van Verlaine heeft gemaakt (zie afbeelding) en stemt ook niet overeen met wat Verlaine zelf vertelt.

Met Verlaine ging het na 1893 snel bergafwaarts. Toen Pierre Dauze, de hoofdredacteur van de Revue Biblio-iconographique in oktober 1895 Verlaine vroeg om de biblio-sonnetten te schrijven, was Verlaine, ondanks o.a. een falend kniegewricht en verstaarde ogen, blijkbaar nog net fit genoeg om zich langs de boekenstalletjes aan de Seine te slepen. Hij zou maar 13 sonnetten voltooien.
In het sonnet Pauca mihi beschrijft hij - 51 jaar oud - zijn gezondheidstoestand en het weinige dat hem nog restte. Zware jicht en veel drank (vooral het giftige absinth) hebben zijn gestel ondermijnd. Halfblind geworden van de vele glazen [sic!] en een maag verteerd door zijn eigen zuur, schrijft hij met niet geringe zelfspot. Zijn boekenbezit is door zijn maîtresses verpatst aan de bouquinisten die de boeken meteen doorverkopen aan de boekenstropers. (Ook daar schreef hij een sonnet over: Les Quais). De schamele opbrengst van aan hem geschonken boeken vaak met een opdracht van de maker, wordt meteen besteed aan drank. Hij woont op een armoedig zolderkamertje, waar hij zijn sonnetten schrijft op de achterkanten van brochures en ziekenhuisformulieren. Op 6 januari 1896 is zijn leven voltooid. Hij leefde als een bohémien en slaagde er in te eindigen, als een biblio-chose. Hij was nu voor altijd zelf een boekending geworden.

[Paul Verlaine: Biblio-sonnetten. Uitgave: Stichting Cultureel Brabant, 2016.]



Geen opmerkingen:

Een reactie posten