zaterdag 14 november 2015

WAT KUNNEN WE WETEN - HET POSTMODERNE DENKEN



Wat kunnen we weten?
Het postmoderne denken.
[Leyloren 51]
De belangrijkste vraag in de filosofie – of gewoon – bij alle mensen is niet: Wat is de zin van het leven? Want de zin van het leven is het leven zelf. Maar belangrijker is de vraag: Wat kunnen we weten?
De antwoorden op deze vraag hebben vaak geleid tot botsingen met religieuze en wereldlijke overheden.
Draait de zon niet om de aarde? Als alle mensen gelijk zijn, waarom zijn er dan slaven?
De wereldgeschiedenis gaat om de strijd om het weten, om de waarheid. En die strijd moet altijd geleverd worden tegen de heersende macht.

Het moderne weten vergt een aanhoudende inzet om de waandenkbeelden en de manipulatie van de waarheid door de macht te bestrijden en te ontmaskeren. 
Maar wat blijft er over als alles is gedemaskeerd?
Het postmodernisme.
In het postmodernisme is waarheid een hermeneutische illusie.

Om het Postmodernisme uit te leggen beginnen de uitleggers bij Plato. We zijn grotbewoners die de schaduwen van onszelf op de wanden van de grot aanzien voor iets buiten ons. Bij Plato is er onderscheid tussen de zichtbare werkelijkheid of natuur (physis) en de idee (nomos). In zijn opvatting is er plaats voor het transcedente; iets wat we enigszins kunnen kennen in symbolen; zeg maar schaduwen. Deze opvatting wordt eigenlijk tot ver in de 18de eeuw meegenomen: er is iets hogers, buiten ons. Kunst toont ons een schim van dat hogere; kunstenaars hebben een apart orgaan voor dat hogere. Toen de archeologen extatisch rapporteerden over de vondsten in de piramiden van Egypte, leidde dat tot een nieuwe kunststroming: het symbolisme. De beeldende toepassing  daarvan is art nouveau. Voor een kennismaking hoef je niet naar Egypte; een rondleiding in een (post)moderne piramide is dichterbij mogelijk, het warenhuis Harrods in Londen is door de Egyptische eigenaar El Fayadd in een schatkamer veranderd. Hij - de postmoderne Farao - is de vader van Dodi die zich opgejaagd door paparazzi met prinses Di te pletter reed in een Parijse tunnel. Een sublieme  postmoderne dood.

Dat in de natuurwetenschappen "het hogere" allang was verbannen naar het rijk van de astrologen, waarzeggers en priesters, was voor schrijvers en filosofen pas schrikken toen Nietzsche zijn "Umwertung aller Werte" propageerde.
En na hem Wittgenstein: "filosofie is een taalspel". En Foucault (1926-1984), de grondlegger van het poststructuralisme, die ons wijst op de vermeende superioriteit van het westerse denken. De menselijke geest is een product van zijn evolutie, dus een deel van de natuur, dus alles wat de menselijke geest aan gedachten produceert zijn projecties, modellen, taalconstructies van diezelfde geest, dus bedenksels, even subjectief als de meningen van een gek. Een collectieve gekte weliswaar.

Bij Lyotard (1924-1998) begint het postmodernisme. Door Auschwitz verloor de geschiedenis haar redelijkheid. Het beeld van de geschiedenis die afstevent op een doel, een belofte voor bevrijding, is vals. Filosofie is een metaverhaal. De filosofie; de wetenschap verliest haar legitimiteit. Het gaat nu - in de kunst bijv. - alleen nog maar om de ervaring van het sublieme. Een andere naam: Derrida vertegenwoordigt het deconstructivisme. Hij is tegen het logocentrisme van Plato, maar verwerpt ook filosofie als taalspel. Wanneer je teksten analyseert, kun je beter kijken naar wat er niet in staat. Teksten verwijzen bovendien altijd naar elkaar; zgn. intertekstualiteit.

Rorty vindt weer dat het alleen maar om nut gaat. De wereld, de taal, de cultuur zijn niet noodzakelijk, maar toevallig, dat heet contigent. Men kan slechts ironisch naar de geschiedenis, de taal, etc. kijken. Alles is product van toeval en tijd. Eco vult dit aan met zijn uitspraak:"De ironische herwaardering van het verleden is één van de vormen van hedendaags herkauwen". De literatuur is potentieel oneindig, zelfherhalend., als het rizoom in De naam van de roos; een labyrint zonder centrum, geen buitenkant, geen uitgang.

In het Postmodernisme heeft niets zin of betekenis; nihilisme dus. Vooral de gedachte dat de mens een uniek en autonoom wezen is, is verdwenen. De begrippen waarheid - intentie - authenticiteit - betekenis - logica - zijn zinloos; hermeneutische illusies. Het PM maakt geen onderscheid tussen kunst of kitsch; werkelijkheid of fictie. Alles is tekst; of het nu literatuur is of trivia. Als de kunst het leven weerspiegelt, dan weerspiegelt zij de leegte. Het postmoderne leven -een bewuste vorm van wegkijken- is een reactie op het bombardement van de beelden der verschrikking in de media die tonen dat de wereld een wrede chaos is. Deze pragmatische levensstijl reageert alleen op directe impulsen; ze is consumptief, globalistisch, flashing, subliem.

De postmoderne kunst kenmerkt zich daardoor met:

1.      Eclecticisme: het gebruik van elementen uit andere kunstvormen of van andere kunstenaars in het eigen werk; originaliteit is niet vereist
2.      Metafictionaliteit: geen verschil tussen waarheid en fictie
3.      Intertekstualiteit: teksten verwijzen naar elkaar, men parodieert, citeert, imiteert.
4.    Pluriformiteit - grote vrijheid van middelen, uitdrukkingsvormen, uitingswijzen.

Welke voorbeelden zijn er:
James Joyce's  Ulysses wordt wel als de moeder van de PM-teksten gezien. En Slaughterhouse 5 als combinatie van realiteit en droom. De Revisor-groep experimenteerde met het: "Als Eileen niet op die dag…, dan zou dit verhaal…De ‘als… dan’ virtualiteit is net zo echt of onecht; als de echte. Elke roman is een constructie. Ons levensbeeld is een constructie..
Rob Scholte - de kunstenaar zonder benen - maakte "De schreeuw" na: een clownspop schildert aangedreven door een mechaniekje: "De schreeuw". Inmiddels schildert hij in Japan een gigantische muurdecoratie met een 17de eeuwse vlootschouw van Willem van der Velde na met daarin striptechnische elementen.
In de architectuur zijn er musea als het Centre Beaubourg in Parijs [een binnenstebuiten gekeerde constructie] en het Groninger museum dat lijkt op een schip, een ruimtevaartuig en een kasteel ineen.
Kennis is morgen verouderd (zou het?) en wie wat wil weten, kijkt op Wikipedia.
Losse weetjeskunde.
En geen begrip.
Dus consumeren maar.



[Bronnen: M. Nio; Het komplot van de wereld
Lyotard: L'analytique du sublime; La condition postmoderne; Het postmodernisme uitgelegd aan onze kinderen
Ts: Literatuur, sept-okt 1985]

woensdag 23 september 2015

Het wereldbeeld van Wittgenstein




Het mechanische wereldbeeld van Wittgenstein
[Leyeloren 50]


Wittgenstein wist niets van Einstein en dat is jammer, want Wittgensteins natuurwetenschappelijke beschouwingen zijn nog ontleend aan Newton.
Wittgenstein had daarom nog een mechanisch beeld van de natuur.

Dat blijkt uit volgende stukken uit de Tractatus.

Neem stelling 6.3: Het onderzoek van de logica betekent het onderzoek van alle wetmatigheid. Daarbuiten is alles toeval.

Stelling 6.341: De mechanica van Newton verschaft uniformiteit aan de vorm waarin de wereld beschreven wordt.

Bij deze stelling komt Wittgenstein met een moeilijk uitleg over de beschrijving van de elementen in de vorm die we herkennen als pixels. Je hebt - even voor het gemak - een zwart-wit foto die je reduceert tot een patroon van alleen zwarte of witte pixels, zoals vroeger een cliché, een stempel met puntjes. Noem zwart (puntje =) 1 en wit (geen puntje =) 0; dan heb je een binair stelsel, de huidige standaardvorm om tekst, geluid en beeld te digitaliseren. Elk complex beeld is opgebouwd uit talloze enen en nullen, maar het systeem werkt binair met maar twee elementen, 0 en 1. Zo denkt Wittgenstein dat je met deze matrix de wereld beschrijft. Deze matrix is twee dimensionaal en dus de beschrijving ervan ook.
Een driedimensionaal matrix was technisch nog niet mogelijk.

Het volgende aspect is de tijd. Tijd is de vierde dimensie.
Volgens Wittgenstein spreekt men niet van het verstrijken van de tijd, maar dat dit proces een analoog gegeven is; gekoppeld aan het verloop van iets anders, bijv. de draaiende aardbol (alledag dag en nacht).
Causaliteit is wat zich voordoet in de loop van de tijd; niet tegelijkertijd, maar ervoor en erna. We leggen verband tussen op elkaar volgende gebeurtenissen, het verband tussen oorzaak en gevolg, al weten we vaak niet of dat verband klopt. Neem de geconditioneerde reflex als in de wet van Pavlov. De hond legt na een aantal keren verband tussen het luiden van een bel en het vallen van een pond vlees voor zijn neus. Zijn maagsappen beginnen te werken, ook als hij later alleen een bel hoort luiden. De hond denkt dat de bel de oorzaak is van het krijgen van vlees. Het vlees (en het verteringssap) is het gevolg van het luiden van een bel. Zo ongeveer werkt een natuurwet.

Of, zegt Wittgenstein: we geloven dat de zon morgen opgaat, maar weten doen we het niet.
Wat bedoelt Wiitgenstein met ‘weten’? We vertrouwen op de natuurwet. Als we er niet meer op kunnen vertrouwen dat morgen de zon weer opgaat, dan kunnen we van niets meer op aan. Al gaat niet de zon op, maar het is de aarde die draait, maar dit terzijde.
Nee, zegt Wittgenstein: De hele moderne wereldbeschouwing berust op de dwaling dat de zogenaamde natuurwetten de verklaringen zijn van de natuurlijke verschijnselen. [St. 6.371]
Wittgenstein bedoelt hiermee dat die wetten wel verklaren wat de verschijnselen doen, maar we weten nog niet waarom die verschijnselen er zijn.
Zogenaamde natuurwetten? Ja, een keer stort het zonnestelsel in en wellicht later het hele heelal, waarmee inderdaad een einde komt aan alle natuurwetten, maar tot zolang komt de zon morgen toch echt op. Wet of geen wet.
Geen God, geen Noodlot, geen natuurwet.
Er bestaat alleen een logische noodzakelijkheid.
Wat is dat dan?
Taalspel?

Stelling 6.373: De wereld is onafhankelijk van mijn wil.
Oké.
Een deeltje kan niet tegelijkertijd twee snelheden hebben. Of een punt in het gezichtsveld heeft niet tegelijkertijd twee verschillende kleuren. Zegt Wittgenstein.
Een ongelukkig voorbeeld, want kleur is geen vast object, maar een golflengte waaruit je niet een los deeltje kunt halen. Dus wat neem je eigenlijk waar? Het licht verandert steeds; de kleur hangt van de frequentie van de golf af; een groot deel is onzichtbaar [voor mensenogen]. Wist Wittgenstein niet.
Er zijn wel natuurwetten, in die zin dat bijv. lichtsnelheid een constante is. Wittgenstein vat het begrip wet semantisch op; hij ziet wet, dus iemand schrijft het voor. Het moet van iemand. Hij kan niet formuleren wat een natuurwet wel is. Een proces dat voortkomt uit de formule van Einstein e=mc2; is heel wat anders dan de evolutieleer, die stelt dat de ene soort uit de andere voortkomt, maar dit zijn geen vastgelegde wetten; maar voor een deel toevalligheden bepaald door geologische, biologische processen en ecologische omstandigheden, die steeds weer anders verlopen; wel herleidbaar tot mutaties in het DNA; pas acheraf (en niet altijd) verklaarbaar, terwijl de e=mc2 kwestie wel voor dit helaal een onontkoombaar natuurwet is, waarvan de gevolgen voorspelbaar zijn. De natuur kan de lichtsnelheid niet veranderen; wel kan het licht krommen als het beïnvloed wordt door elektromagnetische velden.


Stelling 6.41: De zin van de wereld moet buiten haar liggen.
Stelling: 6.4312 De oplossing van het raadsel in ruimte en tijd te leven, ligt buiten ruimte en tijd.
Hier weer ruimte en tijd. Had hij Einstein gekend dan heette het ruimtetijd continuüm; iets wat direct met elkaar verbonden is. [niet tegelijkertijd, niet parallel, er is immers geen aparte tijd dimensie maar een ruimtetijd verbinding; ruimte is tijd.] Daarbuiten is niets. Dus ook de oplossing van het raadsel!

Wittgenstein moest natuurlijk ook met God afrekenen die zich immers niet in de wereld manifesteert; het probleem is niet waarom er, of beter, hoe de wereld is, maar dat zij is. Er is geen raadsel, want dat zou je kunnen oplossen. De wereld is er, ze is een daadzaak, een feit.
We zien en ervaren haar, maar het waarom en de causaliteit, daar weten we niets van. Je kunt er niets van zeggen. Zegt Wittgenstein.

Terug naar de natuurwetten. Bij Newton heb je het idee van de klokkenmaker. De wereld is a.h.w. in elkaar gezet als een klok en die draait dan verder uit zichzelf door. Newton leert waarom de antipode niet van de wereld valt. De antipode valt in de antieke wereld van de aarde, omdat hij er niet op staat. Door zijn gewicht valt hij naar beneden en verdwijnt. Maar er zijn geen antipoden, nooit geweest. Dat komt zegt Newton, omdat een ding dat zich op aarde bevindt, graag de afstand tussen hetzelf en het middelpunt van de aarde wil verkorten. Het verlangt naar binnen. [Dingen met een wil?] Dat gebeurt met elk ding op elke bol. Maar bij Newton is de schepping een mechanisme als een klok. Iemand heeft het ding ooit aangezet en kan daarna niets meer veranderen, ook God niet. Dat de oude God dat wel deed door een zondvloed te sturen, moeten we zien als fictie, een metafoor, een verhaal van de ark voor de brave Noah en straf voor de zondaars.
Maar hoe komt Newton dan verder met de schepping? Dat het eeuwig zo onveranderd voortgaat? Hij wist niet dat de zon een soort kerncentrale is die op een dag zonder brandstof zit. Of dat een supergroot zwart gat zo dicht bij de zon kan komen, dat we in een fractie van een seconde met Titan en zon en al opgeslurpt worden in het eeuwige niets. Wittgenstein en Newton wisten niets van dit Einsteiniaans geweld. De Tractatus had nog veel korter gekund. Eigenlijk is de laatste zin voldoende. Er is geen filosofisch antwoord op de zinvraag.
Toch wordt er heel wat over gefilosofeerd.
Filosofie is Taalspel. Helpt niet. Wat helpt is een goeie dokter, goed voedsel en drank  – niks voor de sobere Wittgenstein. Wat ook helpt elementaire ethica en wat esthetica [zijn hetzelfde zegt Wittgenstein] want over deugd en smaak valt veel te twisten. En een zengevoel: de wereld is er zoals ze is en je komt op die wereld en je kunt er niet veel aan doen.

Wat ik zo vreemd vind aan de Tractatus en de neopositivisten (of logisch empiristen) is die moeite die wordt gedaan om deze filosofische kwesties naar een soort wiskundig model te herleiden; de symbolische logica. Wittgenstein vond dat eigenlijk zelf ook, gaf hij toe. Het zijn allemaal tautologieën, in de zin van als a = x en b =  x dan is a gelijk aan b; of als a een deel is van verzameling x en b is een deel van verzameling y en c is zowel een deel van verzameling x en y en z dan is, als a gelijk is aan c, a ook een deel van , etc. etc. Maar wat druk je ermee uit? Wittgenstein wil beweren, denk ik, dat je met allerlei stellingen alleen iets kunt zeggen wat logisch noodzakelijk voortvloeit uit de volzinnen zelf.
Hij zegt bijvoorbeeld: de dood beleef je niet. Een heel banale gedachte. Als je dood bent, weet je dat niet. Maar weten dat je doodgaat, besef je dat niet? Vraag het de terminale kankerlijder.Waarom spreekt hij zo over de dood, door eigenlijk te zeggen dat die niet bestaat? Als je in het nu leeft, in de ontijdelijkheid, leef je eeuwig en als je dood bent, heb je geen last van de gedachte dat je dood bent, dan ben je in de ontijd. Zegt de zoon uit een zelfmoordfamilie.

Wat is waar?
Als iets waar is, staat dat niet op zichzelf, maar is dat altijd met iets anders verbonden, de zgn. connectiviteit. Zonder connectiviteit geen samenhang. Als iets waar is en iets wat ermee te maken heeft ook, dan zijn ze samen ook waar. Als maar een van de twee niet waar is, of als ze allebei niet waar zijn,, dan zijn ze samen nooit waar; dus van twee proposities kan er maar een kwart samen waar zijn. Dat legde professor Stuiveling anno 1965 al uit in zijn eerste college aan de eerstejaars studenten letterkunde. [Stuiveling was taalgeleerde, maar hij had bij het CBS - het statistiekbureau - vervangende dienstplicht vervuld].
Het gaat in dit W[aar] en O[nwaar] schema niet om syllogismen, maar om binaire kwesties. Als p waar is en q waar is, dan, ...enz.

 p         q         dan p.q
W        W        W
W        O         O
O         W        O
O         O         O

Dan kan een uitspraak ook nog zinledig zijn.
Er is dus maar weinig waar.

Terug naar Einstein. Tijd en ruimte zijn niet andere dimensies. Het pixelraster is leuk om een soort matrix van de waarneming te maken, maar zegt niets over de elementaire bouwstenen van de wereld: de atomen, die zelf weer bestaan uit deeltjes, quarks, die uit kwaliteiten bestaan, zoals charm en love. Zijn het snaren of golven? De tijd is een exponent van de uitdijende wereld ontstaan uit de oerknal waarvan we niet weten wat de oorzaak is. In de causaliteit van ons bestaan, van alle materie, ontbreekt het begin. Waar is die logische noodzakelijkheid zonder aanvang? De anti-materie? De omgekeerde tijd? Zonder materie is er geen tijd, geen energie, geen heelal. Van Schrödingers kat, die tegelijkertijd dood en levend is, wat strijdt met de logische noodzakelijkheid, had Wittgenstein nog geen weet. Van Darwin had Wittgenstein evenmin kaas gegeten, met zijn star mechanisch en wiskundig beeld van de wereld. Omdat je in zijn tijd die loden erfenis had van Plato - die de zichtbare dingen ziet als afspiegeling van de idee - van het ding an sich, die verschrikkelijke klets van filosofen als Kierkegaard, altijd bezig de filosofie te verzoenen met de schepper, bang voor de wrakende God.
Ook Wittgenstein heeft dat; de wereld is een voorstelling van de dingen, of liever van de feiten, de daadzaken, maar wat zijn die? Ja, de wereld is een verzameling gebeurtenissen, van daadzaken. Maar dat een daadzaak een voorstelling is van een daarachter liggend beeld? Welk beeld moet dat dan zijn? Dat Ding an sich? Dat geen ding is. Er bestaan geen waarheden a priori.

We leven in het licht van de zon, die een ster is in een gigantische spiraalnevel die we Melkweg noemen, die op zijn beurt een piepklein stukje materie vormt in een heelal van miljarden van zulke stelsels, waarin we nooit en zeker fysiek, nooit zullen doordringen.
Wittgenstein wist hier niks van. Merkwaardig omdat hij van dezelfde generatie is als Einstein. Zijn wereldbeeld is daardoor beperkt. Van de consequenties van de bijna honderd jaar geleden geformuleerde Algemene Relativiteitstheorie had hij geen weet. Als tijd en ruimte niet meer absoluut zijn, wat dan nog wel? Dan zijn ook de waarheid en de feiten schijn.
Buiten schijnt de zon.
Lang genoeg gefilosofeerd.
Waar is mijn cultiveerhark?

donderdag 17 september 2015

BABEL



De bibliotheek van Babel
 [Leyeloren 48]

Het idee dat er een bibliotheek zou moeten zijn van alle boeken, is uitgewerkt in de fantastische roman van Jorge Luis Borges De bibliotheek van Babel.
Hij schreef dit boek in 1941. In de bibliotheek staan alle bestaande, nog te schrijven en alle denkbare boeken en de catalogus van alle catalogi en daar weer de catalogi van. Het gebouw is een rizoom: een oneindig doolhof dat enigszins is gesuggereerd in de film van de Roman van de Roos. Beelden die weer teruggaan op tekeningen van Piranesi, die je weer terugziet in de film van De ontdekking van de hemel.
In de hemel hebben ze uiteraard alle boeken.

Deze bibliotheek bestaat niet? Toch wel. Sinds kort in de virtuele digitale wereld. Jonathan Basile bouwde de bibliotheek op de site: libraryofbabel.info. De bibliotheek bevat uitsluitend, zoals uitgelegd in het boek van Borges, boeken van 410 bladzijden, per plank 32 boeken en vijf planken per kast in een zeshoekige zaal. Elke zaal van het oneindig aantal zalen heeft twee doorgangen, naar andere zalen. Je kunt er (virtueel) eeuwig doorheen dwalen.


Door zich enige beperkingen op te leggen in het aantal tekens [23 letters en 3 tekens, geen hoofdletters, maximaal 3254 tekens per blad], bevat de bibliotheek in principe 10 tot de macht 5076 stuks boeken (een andere bron meldt 10 tot de 4679e); dat zijn meer boeken dan atomen in het heelal (10 tot de macht 80), waarmee niet de eindigheid van de literatuur, maar de eindigheid van het heelal onderstreept wordt. De meeste boeken bestaan uit een zinledige reeks letters, bijvoorbeeld:  qqpkux hcr.,gxozkslrlsbdy.c.ciqqxawxsculweolqkziaoeqvaadcl ,owqtjclkjlyvrba.dis,  maar via een zoekfunctie is het mogelijk een stuk van je eigen boek te vinden (mocht je dat hebben geschreven of nog gaan schrijven). Het is niet te controleren of alle bestaande of denkbare boeken in deze bibliotheek staan, want ook dat duurt eeuwig.
Ik heb de titel van mijn tweede boek ingetikt en ja hoor, het stond er in. En nog gekker, het woord hovel (zo heet het winkelcentrum dat in mijn boek genoemd wordt) stond er naast.

rs tabbouleh antennas soullessnesses hapten prate peradventure
nosegay morkin sa, pphirines butterfats epigraphers procreations
zwindingen hovel huzzahing oaked freshmanships tricksier 
lollapalooza serpentinous cocking interbrains starworts c




Het Babelverhaal van Borges is 'werkelijkheid' geworden in de virtuele bibliotheek van het wereldwijde web alias www, een constructie die continu in de opbouwfase verkeert en almaar uitdijt, zoals het heelal ook doet. Tot het of ontploft of ineenknalt in één groot zwart gat zo groot als een tennisbal, wat ooit gebeuren gaat. Maak je geen zorgen. Wie dit leest, zal het niet meemaken.
In de bibliotheek van Borges heerst een strakke ordening van vaste galerijen, trappen, kamers en kasten. In het wereldwijde web heerst de chaos.Zelfs een piepklein onderdeel dat enige orde probeert te scheppen in de informatievloed, i.c. Wikipedia, is al een nachtmerrie van verwijzingen, zinloze feiten correcties op die kennis en doelwit van maniakale kennisverzamelaars.
Als alle kennis van de wereld is verzameld in alle denkbare boeken, wat Borges misschien nog een absurd maar toch wenselijk idee vond, dan ontbreekt er toch nog iets: nl. integratie van kennis in een denkmodel om tot begrijpen te komen. 

DOCTOR SYNTAX




DOCTOR SYNTAX OP ZOEK NAAR HET PITTORESKE

 [Leyeloren 48]



In 1812 publiceerde William Combe zijn boek: The tour of Doctor Syntax in search of the Picturesque. A Poem. Het werk werd geïllustreerd met aquatinten van Thomas Rowlandson. Dit in het 19de eeuwse Engeland zeer populaire werk is onlangs verschenen in een [eerste volledige] Nederlandse vertaling van de Tilburger Martin Hulsenboom.

Het lange verhalende gedicht van William Combe bestaat uit bijna tienduizend regels op de versmaat van de tetrameter, een viervoetige jambe. Het bleek onmogelijk om deze versmaat in het Nederlands aan te houden. Met slechts acht lettergrepen, zoals in het Engels origineel, was het onvertaalbaar. Dus koos Hulsenboom voor de pentameter of vijfvoetige jambe, wat hem twee extra lettergrepen opleverde. Daarnaast rijmen de regels gepaard. Het moet een eindeloos gepuzzel zijn geweest om dat gepaarde rijm en het jambische metrum al vertalend aan te houden. Het kostte Hulsenboom dan ook vijftien monomane maanden (schrijft hij zelf in de verantwoording) om Doctor Syntax te vertalen. In zijn vrije tijd welteverstaan, want van beroep is Hulsenboom geen vertaler. Laten we eens kijken hoe hij dat doet.


I'll make a tour -- and then I'll write it.           Ik maak een Tour en ga die dan beschrijven
You well know what my pen can do,               Je weet, mijn pen is toch behoorlijk vaardig
And I'll employ my pencil too: --                     En ik hanteer het potlood niet onaardig.
I'll ride and write, and sketch and print,        Als ik dat alles ook kan laten drukken,
And thus create a real mint;                           Schep ik een werk dat allen zal verrukken.
I'll prose it here, I'll verse it there,                 Wat proza hier en een gedichtje daar:
And picturesque it everywhere.                     Ik pittoresk het zomaar bij elkaar.
I'll do what all have done before;                   Toeristen zal ik volgen van weleer,
I think I shall -- and somewhat more.            
Hun spoor zal ik betreden – en nog méér.
At Doctor Pompous give a look;                       Ik wil dat jij Pompeus zijn boek bekijkt:
He made his fortune by a book:                      Die heeft zich met dat werk immens verrijkt
And if my volume does not beat it,                  En schiet mijn resultaat tekort,
When I return, I’ll fry and eat it.                    Belandt mijn boek na terugkeer op mijn bord.

Gepaard rijm is – vind ik – niet mooi, zeker als het eind van de zin of deelzin aanhoudend samenvalt met het eind van de regel (zoals bij sinterklaasgedichten). Dus moet er nu en dan geënjambeerd (over de regeleinden doorgelezen) worden. Ziehier in de bierkelder:

De ale, die arme sloebers kommer doet
Vergeten, stroomde dra in overvloed.

En al rijmend ervaart de lezer meteen wat het pittoreske is:

Als ik aandachtig kijk naar de Natuur
In haar smaragdgebladerde paruur
Of in haar almaar wisselende voile
Van najaarsbruin of gouden zomerpraal
Of zachtjes blankbevlokt, wanneer het vriest
En zij haar bontgetinte tooi verliest,
Dan voel ik louter eerbied voor de Macht
Die ons bekoort met al die kleurenpracht.

Dat het met het gepaard rijm niet altijd uitkwam (i.e. praal rijmt op voile ) blijkt op een flink aantal plaatsen, waar met een accolade aangegeven wordt dat drie regels op elkaar rijmen.

De wagen schokte plots – de wielen kraakten –
En Syntax’ medepassagiers ontwaakten.
Ook Knorrepot. Hij geeuwde lomp en kwaakte:
‘Da’s toch geen snelheid! Wat een slappe hap!’
De jongedame riep: ‘We gaan juist rap!’

Wat maakt het zinnig om dit eens beroemde werk van Combe anno nu in het Nederlands te vertalen? Er is hier geen mens die Doctor Syntax kent [of het moet ene Doctor Paardekooper zijn wellicht]. Het is als bij de alpinist die antwoordde op de vraag waarom hij een berg beklimt: ‘omdat hij daar is’. En dat onbekende boek moest dus vertaald worden. Al met al een gigantische klus, waarbij de vertaler vaak moet hebben gedacht: ‘Waar ben ik aan begonnen, maar ja, eenmaal begonnen tot aan het einde doorgeklommen.’ Maar onderweg vooral: wat een lust in het spelen met de taal, dat zich toont in vaak sublieme vertaalvondsten. Lauwerkransen, paukenslagen en trompetgeschal en slingers van lampjes in de Hulsenboom!

Doctor Syntax is de stamvader van de zonderlingen (archetype van de verstrooide professor), die wij hier kennen, als Meester Prikkebeen alias Steckelbein of Monsieur Cryptogame. De held van ons verhaal maakt, zo laat de ondertitel zien een Tour; iets wat rijke jongelieden (hierboven anachronistisch aangeduid als toeristen) in de 17de -19de eeuw deden: P.C. Hooft en J.W. von Goethe bijvoorbeeld. Sommigen (Goethe) schreven daar dan een lang verhaal over. Einddoel Rome, soms zelfs Napels. Zo’n Grand Tour duurde makkelijk een jaar of langer. Onze Doctor gaat maar een aantal weken op pad in eigen land en hij rijdt met zijn paard Grijsje over landelijke wegen op zoek naar het pittoreske. Via Oxford en Liverpool reist hij niet naar Rome, want hij eindigt in Londen, waar niet het pittoreske, maar gok- en geldlust heersen. Een Petit Tour dus. Syntax zit vaak te mijmeren over zijn boek, dat hij gaat schrijven en schetsen en dat hij al verkoopt nog voor hij de reis beëindigd heeft.

De boekverkoper in Paternoster Row (in Londen):
                 Dit Boek wordt zó door mij gepubliceerd,
                                   Dat het zichzelf probleemloos adverteert!
                                   Op zo’n groot opus mag men niet besparen:
                                   Ik druk beslist tweeduizend exemplaren.

Het object van de satire is wel duidelijk. Naast de karikaturale onhandigheid en het gezwatel van een doorgeleerde broodmagere schoolmeester-dominee is er de spot met de Engelse maatschappij. De satire is vooral gericht op de kunst van het pittoreske. Na een paar eeuwen waarin de schilderkunst zich vooral bezig hield met het conterfeiten van religieuze en mythische voorstellingen, kwam er met de romantiek aandacht voor het natuurlijke landschap, maar dan doorleefd met gevoel: mysterie en drama (ruïnes in nevelig maanlicht), kortom het pittoreske. De theorie over wat een pittoresk tafereel is, werd in Engeland geformuleerd door William Gilpin, die hierboven wordt aangeduid als Doctor Pompous. De schilder werd verondersteld de natuur een handje te helpen door haar romantisch, dus dramatischer, woester en levendiger voor te stellen. (maar weer niet gothic).[1] Zo werd deze schilderstijl een aanjager van het toerisme, dat begon met rijke Engelsen die met een schetsboek op zoek gingen naar een echt bestaand schilderachtig landschap, dat dan vooral gevonden werd in Italië. Zo ver gaat Doctor Syntax niet.

De tekeningen van Rowlandson maken in Doctor Syntax van die destijds populaire romantiserende schilderingen een karikatuur. Deze aquatinten werden stuk voor stuk eerst gemaakt, waarbij Combe dan een verhaal bedacht. Zo ontstond er een aaneenrijging van belevenissen. Doctor Syntax wordt beroofd en door stieren op de hoorns genomen; hij valt in het water bij een ruïne; verliest zijn geld bij de renbaan; verkoopt zijn paard dat wordt mishandeld; hij vertelt zijn ervaringen waarbij iedereen in slaap valt, etc. Uiteindelijk loopt alles weer goed of liever gezegd nog beter af. Het is een vermakelijke geschiedenis, alleen voor onze tijd misschien nogal tam. Daarbij komt natuurlijk dat [niet Engelse] lezers van nu de subtielere passages en dus de essentie van de satire niet steeds aanvoelen. Dat verhelpt zelfs een knappe vertaling niet.
Waar dit allemaal op slaat, vindt u uitgelegd in het boek zelf.
Lees dat boek. Gebonden, geïllustreerd, ingeleid en geannoteerd. U betaalt geen cent teveel voor dit juweel. Boekverkoper en uitgever Donker heeft alvast tweeduizend stuks gedrukt.

Joannes Maas




[1]  Het pittoreske bevindt zich kunsthistorisch gezien tussen het voorafgaande classicistisch estheticisme en de heftig romantische kunst van het sublieme (denk aan Turner, Van Gogh). In de hedendaagse kunstbeschouwing is het pittoreske, hoewel geïnspireerd  door Nederlandse landschapschilders als Ruysdael,  (maar zonder dat sublieme licht) zowat synoniem aan rustieke salonkunst. Combe was er dus vroeg bij door de populariteit van het pittoreske – en vooral het commerciële aspect - tot voorwerp van zijn satire te maken. Je getuigde van goede smaak als je zo’n rustiek landschap tegen het behang hing of (nog steeds) hangt.

maandag 17 augustus 2015

WILLEM FREDERIK HERMANS EN HET NIHILISME



WILLEM FREDERIK HERMANS EN HET NIHILISME
 [Leyeloren 47

Onder Nihilisme verstaat Nietzsche: de radicale afwijzing van waarde, zin en wensbaarheid.

In de ontwikkeling van het Nihilisme onderscheiden we drie fasen.

1. Het optimistisch nihilisme van de Verlichting. In de Verlichting ging het om de
vrijmaking van de mensheid van (bij)geloof, middeleeuwse opvattingen, onderdrukking en
achterlijkheid. Men dacht door alles kritisch te onderzoeken en niets op voorhand voor waar te
houden; door gebruik van het gezond verstand een betere samenleving te maken.
Men dacht dat. Lees Candide en ga je tuintje wieden.

2. Het tragisch Nihilisme van de filosoof Nietzsche. Nietzsche ontkent elke zin of doel van het bestaan, want God is dood. Er is niks dan de dood. Daardoor is er ook vrijheid; alles is toegestaan. Nietzsche ontwikkelde de Uebermensch‑ theorie. De Uebermensch staat tegenover de kuddemens. macht is zijn enige lust. Goed is wat macht geeft; slecht is het zwakke; geluk is wat nog meer macht geeft.(Willem Frederik Hermans vond deze theorie ook een hersenschim; wij weten nu immers hoe de NAZI's deze theorie misbruikt hebben.)

Eenzelfde soort denkwijze werd ontwikkeld in het Existentialisme. Dit leert ons dat de mens fundamenteel eenzaam is, omdat er geen verlossing is (na de dood); tegelijkertijd is de mens ook vrij, omdat er niets boven hem staat. Dat stelt de mens echter wel voor vragen die hem vooral overvallen in zgn. grenssituaties: ziekte, dood en bij belangrijke keuze­momenten in het leven. Zo kom je terug bij de levensvragen van Kant: Wie ben ik, wie kan ik worden, wat mag ik hopen? Dat is het tragische in het bestaan, omdat we onvermijdelijk foute beslissingen nemen of niet weten wat we moeten doen. [Je maakt je dan van Kant, of je gaat kantklossen.]
Vooral de schijver Jean‑Paul Sartre heeft hier in essays, romans en toneelstukken over geschreven.

3. Het postmodern Nihilisme. Een banale vorm van nihilisme. Er is geen waarheid; alles is al gedacht en gedaan. Het heeft ook geen zin om naar zin te zoeken. De wereld is toevallig. Het gaat alleen nog maar om de ervaring van het sublieme. Tenminste bij kunstenaars; voor de 'kudde, is er het consumentisme, d.w.z. leven om te consumeren; de hamburger‑ en coca-colamaatschappij; die is van fijn jezelf zijn. De valse wereld van de reclamespots die vooral leuk, jong en modern moet zijn. Ik besta; dus ik ben, denk ik.

Volgens W.F. Hermans is de meeste filosofie praatjesmakerij. Filosofie is vnl. tautologie (hetzelfde zeggen met andere woorden); ze is een taalspel; maar ze zegt niets over de werkelijkheid. Alleen de exacte wetenschap kan dat. Dit heeft hij van Ludwig Wittgenstein. Deze schrijft aan het eind van zijn studie (de Tractatus Logico Philosophicus) dat wanneer de wetenschap alle vragen zou hebben beantwoord; we over onze levensproblemen nog niets weten. En hij sluit af met de
beroemde zin: Waarover men niet spreken kan, daarvan moet men zwijgen.

Toch zijn Multatuli, noch Ter Braak, noch Hermans echte nihilisten, want zij zoeken naar waarheid in de literatuur of liever zoeken zij naar authenticiteit en waarheid, tegenover onwaarheid en onwaarachtigheid. Daarom schrijven zij ook steeds en onderzoeken zij wat schrijvers schrijven. Men noemt Hermans daarom wel een scheppend nihilist.

WITTGENSTEIN EN WILLEM FREDERIK HERMANS



Wittgenstein en W. F. Hermans’ Lotti Fuehrscheim
[Leyeloren 46]
Willem Frederik Hermans schreef Lotti Fuehrscheim in 1949. Op bladzijde 187-189 [van de bundel Paranoia, uitgegeven door Van Oorschot, 1966] treedt een professor op die de ideeën van Ludwig Wittgenstein representeert. De centrale vraag van het verhaal luidt: zegt een woord iets over het 'feit' daarachter? En vragen die daaruit volgen. Bestaat alles wat denkbaar is? Verbergt iemands naam een voorspelling en hoe vind je de sleutel die het slot van dit geheim opent?
Of is dit een schijnprobleem, een woordspel?

De filosofie van Wittgenstein was tot in de jaren vijftig buiten Cambridge vrijwel onbekend. Pas met de vertaling van de Tractatus door Willem Frederik Hermans kwam dit werk onder de aandacht van de Nederlandse lezer. De Tractatus bestaat uit genummerde stellingen, precies zoals de Ethica van Spinoza. Hieronder volgt een samenvatting van de ideeën van Wittgenstein. De vertaling van de stellingen is van W.F. Hermans.

Het eerste en belangrijkste werk van Wittgenstein [Wenen 1889 – Cambridge 1951] is Logisch-philosophische Abhandlung,1921; ofwel de Tractatus logico-philosophicus [Latijnse titel van de Engelse vertaling in 1922]; later: Philosophische Untersuchungen, 1928

De Tractatus bestaat uit stellingen.
Stellingen kunnen waaronwaar of zinledig zijn.

Stellingen kun je verbinden tot een geheel dat het mogelijk maakt over de werkelijkheid te spreken. Net als in de wiskunde zijn stellingen eigenlijk axioma’s. Een logisch verbonden reeks axioma’s vormen een natuurwetenschappelijke werkelijkheidsbeschrijving. Dat is het systeem waarop de Tractatus berust.

Logisch verbonden! Dus niet een uitspraak als: ‘Wittgenstein is een priemgetal.’

De wereld bestaat uit een veelheid van objectieve onafhanke­lijke feiten. De mens moet deze feiten laten spreken, maar over de rest zwijgen. Filosofie is niet meer dan gegoochel met de taal, een taalspel. Zij is een reeks tautologiëen.

De zeven basisuitspraken zijn:
1.                 Die Welt is alles, was der Fall ist.
De wereld is alles wat het geval is.
2.                 Was der Fall ist, die Tatsache, ist das Bestehen von Sachverhalten.
Wat het geval is, het feit, is het bestaan van connecties.
3.                 Das logische Bild der Tatsachen ist der Gedanke.
Het logische beeld van de feiten is de gedachte.
4.                 Der Gedanke ist der sinnvolle Satz.
De gedachte is de zinvolle volzin.
5.                 Der Satz ist eine Wahrheitsfunktion der Elementarsätze. (Der Elementarsatz ist eine Wahrheitsfunktion seiner selbst.)
De volzin is een waarheidsfunctie van de elementaire volzinnen. (De elementaire volzin is een waarheidsfunctie van zichzelf.)
6.                 Die allgemeine Form der Wahrheitsfunktion ist: [formule]. Dies ist die allgemeine Form des Satzes.
De algemene vorm van een waarheidsfunctie is: [formule]. Dit is de algemene vorm van de volzin.

7.      Wovon man nicht sprechen kann, darüber muss man schwei­gen.
Van dat, waarover niet kan worden gesproken, moet men zwijgen.

 (Vgl. Candide. Na eindeloos optimistisch geklets over de wrede schepping volgt de conclusie: Laten we onze tuin verzorgen)

Wittgensteins levensvorm is het ondenkbare denken; zgn. opgeloste problemen worden voortdurend vervangen door nieuwe onopgeloste problemen.

Volgens Rudy Kousbroek was Willem Frederik Hermans zelf verrast door de Tractatus. Tot eind jaren zestig was de filosofie gevangen in theologiserende metafysische kluisters; nog altijd gebaseerd op De Idee van Plato, Het Lost Paradise motief, Het Ding an sich.
Willem Frederik Hermans meent dat er geen wereldraadsel is. Toch zegt Wittgenstein in stelling 6.52 dat als we alle wetenschappelijke vragen beantwoord zouden hebben, we nog steeds helemaal niet weten waarom we leven. De zin van de wereld moet buiten haar zelf liggen. Maar als dat zo is, kunnen wij daar niets over zeggen. Het probleem is niet waarom/waartoe de wereld is, maar dat zij is.

Het leven is een raadsel, waarvan de oplossing buiten onszelf ligt. Dan is er buiten ons een onkenbare werkelijkheid, waarover je dus niets kunt zeggen. Wittgenstein was geen atheïst of anti-godsdienst. Hij zegt alleen dat we niets kunnen beweren of een wereld buiten de kenbare.

dinsdag 16 juni 2015

CARNAVAL

 

CARNAVAL

Carnaval
[Leyeloren 45]

Let op: Carnaval is in onze zuidelijke gewesten een hervonden traditie en vooral geen boerenfeest.
Het is juist een feest van de burgers in de stad!
Drie dagen lang doen ze hun voorvaderen na. Verkleed in boerendracht en betoeterd door een vals spelende boerenkapel, imiteren ze de slechte smaak, het lompe gedrag en de domheid van de boeren en ze spotten met de wellust en de ijdele hypocrisie van de hogere standen en vooral van de geestelijkheid.
Jeroen Bosch laat dat hieronder duidelijk zien.

File:Follower of Jheronimus Bosch 005.jpg

In de boerenkapel op de eerste liedjesconcoursen in Tilburg zaten in dat orkest ook helemaal geen boeren, maar semi-professionele en lokaal bekende muzikanten die speelden bij de Souvenir des Montagnards, de verschillende harmonieën en dixielandjazzbands, maar nu verkleed in boerenkiel en om de nek een rode snotlap bijeengehouden met de huls van een lucifersdoosje. Ook zie je in de optocht loopgroepjes verkleed in zwarte zondagse boerenkleren.
Bij de tweede officiële carnavalszitting in de N.K. Harmonie in Tilburg [ november1965] was één van de gespeelde liedjes: Wè ne boer nie kent, dè lust ie nie!

De meeste carnavalsverenigingen in Nederland zijn niet ouder dan zestig jaar en dus vrijwel allemaal opgericht na de Tweede Wereldoorlog, vandaar de opmerking dat het een hervonden traditie is. Het openbaar carnaval werd juist door de kerk tegengehouden (en vervangen door het veertiguren gebed).
In de late Midddeleeuwen werd het carnaval trouwens vastenavond genoemd en als zodanig gevierd op de dinsdag voor de aanvang van de vastentijd.

De oudste Nederlandse tekst over de vastenavondviering is een soort oorkonde of statuut van de hand van Jacob van Oestvoren, getiteld De Blauwe Scuut. Hierin wordt beschreven wie er allemaal uitgenodigd worden om plaats te nemen in het gilde van de blauwe schuit en aan welke voorwaarden zij moeten voldoen. Dit geschrift uit 1463 werd gemaakt om voorgedragen te worden bij een steekspel te houden op vastelavond in Bergen op Zoom. Het gezelschap dat uit Zeeland naar Brabant ging, reisde met een boot die op het land op een onderstel met wielen werd getrokken. Dus letterlijk een carrus navalis. Een zeewagen. Let eens in de carnavalsstoet: op de wagen van bijvoorbeeld de Tilburgse KV De Fenpruuvers. Die is zo'n carrus. Op het wagenonderstel zijn drie scheepsmasten gemonteerd, waaraan het hele draaiende spul is opgehangen.

Over het dichtwerk Van Jacob van Oestvoren heb ik als tweedejaarsstudent een korte scriptie geschreven die is nagekeken door een ouderejaarsstudent, genaamd Herman Pleij. Van zijn hand verscheen een interessante studie over hetzelfde werk, die integraal te lezen is op de website van dbnl.

ANOREXIA IN DE LITERATUUR

Anorexia in de letteren


Anorexia in de letteren gaat niet over dunne boeken, maar over dunne personages.
Maar eerst het echte leven.

In Frankrijk is een wet aangenomen die het tonen van anorectische modellen op de catwalk en in modebladen verbiedt. Naar aanleiding daarvan is op donderdag 9 april 2015 een discussie gevoerd in het programma Pauw op NPO 1 – [Dutch TV show] .
Al eerder schreef ik onderstaand – wat satirische stuk – op het blog Irraticon (inmiddels opgeheven).





Anorexia of de magerziekte is nog zieliger als je ook nog last hebt van meeëters of nog erger: de tering. Dat ze vooral bij jonge vrouwen voorkomt, wordt geweten aan de catwalk waarop de skeletten de laatste mode showen. Een voorbeeld is het Braziliaanse topmodel Ana (!) Corolina Reston, die in november 2006 op 21-jarige leeftijd overleed. Ze woog nog maar veertig kilo.


Hoewel anorexia tegenwoordig een ziekte van de meisjes uit de middenklasse wordt genoemd, was magerzucht, een bijverschijnsel van hysterie, ook een favoriet thema in de literatuur van het fin de siècle. Eline Vere uit het boek van Couperus jaagt schrik aan door haar schonkige botjes en bleke huidskleur. Een psychisch labiele hysterische vrouw was een favoriet hoofdpersoon. Eline, Mathilde, Ophelia, Madame Bovary; migraine, verslaving, wegkwijnen en zelfmoord is hun lot. Intussen wordt er van diverse kanten op aangedrongen anorexe modellen van de catwalks te weren.
            De ziekte valt onder wat officieel CNG heet. Dit staat voor Confirmed Negativity Condition, zeg maar hypernegativiteit. Bij magerlust gaat het dan over het eigen lichaam. “Om gelukkig te zijn, moet ik dun zijn.” De eetstoornis zit tussen de oren en is gepredisponeerd in de vroege jeugd. Symptomen zijn depressies, paniekaanvallen, dwangedachten (zoals bij vliegangst, sociale fobieën), kortom die van de zgn. obsessieve compulsieve disorderly diseases. Het extreme van de anorexia-patiënt is dat die bereid is zichzelf te vernietigen. Hongeren tot de dood erop volgt. De anorexist is een gelovige die lijdt aan dwingende gedachten die als een parasiet het denken teistert. Anorexia-lijders fabuleren ook over een redder; als in sprookjes de prins van Sneeuwwitje.
Op het internet is of was een pro-anorexia web-log van superkuiken, geschreven door iemand die alleen bekend is onder de naam Starvation 19, dat werd genomineerd voor de Dutch Bloggiesprijs, maar het log is door de wedstrijdorganisatie inmiddels van het net gehaald. Superkuiken beschrijft in dat log allerlei methoden om zo weinig mogelijk te eten. Dat zou volgens het jurylid Wim Noordhoek wel beroerdmakend maar heel leerzaam zijn. De Stichting Anorexia en Boulimia Nervosa beschouwt dergelijke pro-ana weblogs als een maatschappelijk probleem; maar ontkennen dat ze bestaan heeft geen zin. Pro-ana sites zijn integendeel zeer poulair onder anorexisten die elkaar steunen vol te houden met niet-eten tot de dood erop volgt.
            Een op de honderd meisjes ontwikkelt deze stoornis. Bij jongens komt de de meisjesziekte ook voor, maar van alle gevallen is dat maar 5%.
In de literatuur tieren de anorexisten welig; Tom Pauka schreef over een jongen die De meidenziekte had. In Willem Frederik Hermans De donkere kamer van Damokles lijkt Osewoudts vrouw Ria aan de ziekte te lijden voor ze in de mode kwam. “Er was geen enkele plaats op haar lichaam waar je haar kon aanraken zonder onmiddellijk haar skelet te voelen. Haar haren hadden de kleur van pakpapier, zij had een lange spitse onderkaak en ook haar tanden waren te lang.” [p. 16, 21e druk] In de roman Tirza van Arnon Grunberg zien we Tirza lijden aan anorexia nervosa. Haar vader, Hofmeester, gaat naar een psycholoog om haar ziekte te begrijpen. “Ach weet u, meneer Hofmeester, eetziektes komen vrijwel alleen voor bij de blanke middenklasse, nergens ander. Het is typisch een ziekte van de blanke middenklasse,” verklaart de psych. Veel schiet Hofmeester er niet mee op. Tirza wil nu ook niet meer dat hij haar voorleest o.a. uit Madame Bovary. “Zij leed nu aan een voortdurende algehele matheid.[…] Zij had het liefst niet meer geleefd of altijd geslapen. […] De anderen begonnen te eten. Zij gebruikte niets; haar gezicht gloeide; haar ogen staken en zij had het ijskoud. Zij raakte bedwelmd door de geur van de punch vermengd met sigarettenrook. Zij viel flauw…” Geen wonder dat Tirza geen Bovary meer lust.
Kent u Twiggy nog? Van haar wordt verteld dat ze laatst in Carnarby Street door de tralies van een put is gevallen en spoorloos in het riool is verdwenen. Beter liep het af met Susanne. Zij werd rond haar veertiende achter de tralies gezet, niet van een gevangenis maar in een ziekenhuis, om van haar hongerverslaving af te komen. Ze is later nog playmate van het jaar geworden van de Playboy. Toch tieten gekregen.
Spanje was het eerste land met een wet die catwalkers verbiedt als zij onder een bepaald gewicht zitten, bijv. minder dan 56 kilo bij een lengte van 1 meter 75. De aanleiding was de dood van de bovenvermelde Ana Corolina Reston  in Sao Poalo in 2006. Nu komt de Franse regering met een wet tegen de ‘maigreur’. De wet is gericht tegen o.a. pro-ana websites die anorexia niet aanduiden als een ziekte maar als een levensstijl. Deze boodschappers van de dood met het één appel per dag dieet en de juiste overgeeftechnieken kunnen dan via de rechter worden aangepakt.Het provoceren van ‘une maigreur excessive’ kan twee tot drie jaar gevangenisstraf kosten en 45.000 euro boete. Het probleem is dan dat veel van deze websites uit een ander land worden gehosted. De couturiers waarschuwen al dat ze niet zullen accepteren dat een rechter beslist of een model te mager is. Een ziekte voorkom je niet met de wet.
De magere modellen blijven komen en gaan