maandag 9 september 2013

LITERAIRE DIEREN 3 DE PAPEGAAI

[Leyeloren 20]

Waarom is de papegaai niet alleen een literair dier maar ook een letterkundig personage? Een literair dier is óf object van een verhaal, zoals in de vele poezenverhalen van tal van geblockte columnisten óf een verhaalfiguur die als denkend en acterend persoon optreedt, maar die toch min of meer met de eigenschappen van de soort behept blijft. Je ziet tenminste een vorm van typecasting: de beer is lomp en gulzig, de poes snel en listig, de wolf vals en hebzuchtig, de vos sluw en rebels en de leeuw sterk en hoogmoedig maar zeker niet nobel. De oorsprong van deze diertypes ligt in de fabels. Daarnaast heb je dieren die wel echt als dier optreden maar nu en dan toch spreken, bijvoorbeeld Jolly Jumper, het paard van Lucky Luke of Tintin, het hondje van Kuifje. Het is een leuke gag. In de huidige kinderliteratuur kom je veel verhalen tegen waarin bijvoorbeeld een hondje bij zijn sjieke tante op visite gaat en een kopje thee drinkt, maar wat dit soort verhalen nog met dieren te maken heeft, is me een raadsel. Ook de beroemde Bommelstrips zijn ver voorbij het dierenrijk afgedwaald.

De papegaai is echter een bijzonder geval.

De papegaai is een uitzondering omdat dit dier zich in de reële mensenwereld ophoudt en ook echt sprekend met mensen communiceert. De papegaai is derhalve niet alleen een literair dier, maar ook een letterkundig persoon. En hoewel de meeste papegaaien Lorre heten, zijn de eigennamen op één uitzondering na, vindingen van de bezitter. Niet elke papegaai heet Lorre, maar de literaire vos of beer heet - afgezien van de kinderverhalen – stereotiep Reintje c.q. Bruintje.

In mijn onderzoek naar letterkundige papegaaien kwam ik de gaai tegen in vijf vormen: de papegaai als verhalenverteller, het beest als sprekende antagonist; de papegaai als inspirator/metgezel/lustobject van een echt bestaand [literair] persoon, hetzelfde dier als literatuurcriticus en tenslotte de papegaai als toneelassistent [voor het geluid].

De papegaai speelt bovendien een bijzondere rol in de schepping. Niet alleen omdat het dier een millennia oude reputatie heeft als kletskop en maker van taalgrappen, maar ook omdat het beest net als de duif en de ezel behoort tot de elite der katholieke dieren. Dit is een serieuze kwestie! Het woord papegaai betekent niet voor niets gaai = vogel, van de papa = paus.[i] Papegaaien waren in de Middeleeuwen de vaste huisgenoten van de paus. Er was een in de pauselijke verblijven een papegaaienkamer, de camera papagalli.[ii]  In de achtste eeuw hing daar een medaillon met een groene papegaai onder een tafereel met de geboorte van Christus. Konrad van Würzburg, bisschop in de 13de eeuw aldaar, dacht dat de veren van het beest niet nat werden van de regen en dat het daarom een symbool was van Maria, die onberoerd was door de erfzonde. Ook zou de gaai na de dood niet vergaan, waardoor de vogel symbool stond voor de onvergankelijkheid van de ziel. In 1634 schilderde Jan van Eyck een papegaai – eigenlijk was het een parkiet – die op de schoot zat van Jezus. “When parrot is dead, she doth not putrefy,/Yea, all things mortal shall turn into nought/Except man’s soul, that Christ so deare bought,/That never may die, nor ever shall die.”. Dat schreef John Skelton omstreeks 1620 in zijn satirische werk: Speke Parrot.

Aartsengelen spreken erfzondeloze vrouwen aan met ‘Ave’. En van die vrouwen was er aanvankelijk maar één, toen heel lang geen en daarna weer één. De Edense papegaai die vaak in de appelboom zat, hoorde de aartsengel Gabriël ‘Ave’ zeggen als hij met een boodschap van de baas kwam. De gaai maakte daar het anagram 'Eva' van. Toen Adam en zijn mannin uit de Hof van Eden gesmeten werden, gaf de mens die naam aan de vrouw, die de sukkel - hij lijkt wel een Brabander - tot dan nog ‘Vrouw’ noemde. Maar hoe heette die allereerste papegaai zelf? We weten het niet. Adam gaf soortnamen, geen eigennamen aan de dieren. Wel Leeuw, niet Nobel, wel Papegaai, niet Lorre.

De papagaai als verteller

De traditie om een papegaai als verhalenverteller te laten optreden is al heel oud. In de Perzische bundel Tûti Nâmeh van Nakhshabî , die teruggaat op een Sanskriet geschrift van zo’n vijfentwintighonderd jaar geleden, [Het Papegaaienboek] vertelt een papegaai verhalen om een vrouw van haar verlangen naar overspel af te houden. Het beest heeft geen naam, maar hij kan wel hartverscheurend huilen. En om van dat gejammer af te zijn, zag de vrouw af van haar minnaar.
            "Lorre; wat het eerste woord was dat ik ooit op het eiland hoorde spreken door een andere mond dan de mijne," schrijft Robinson Crusoe rond 1700 met de pen van Daniël Defoe. Dus tenzij een of andere kannibaal deze naam verzonnen heeft, moeten we wel aannemen dat deze papegaai het eerste en het enige dier is dat zijn eigennaam zelf heeft bedacht. In een bewerking voor de jeugd heet dezelfde papegaai echter Pol. “Want die naam had ik hem gegeven. En al gauw leerde hij meer. 'Pol eten!' was zijn tweede kunststuk,” noteert dezelfde Robinson in een jeugdeditie. Waarom Lorre Pol wordt in een jeugdeditie, kan toch geen vertaalbaarheidsprobleem zijn. Dieren die zichzelf benamen, dat past niet in de schepping.[iii] 
            Een andere letterkundige papegaai is Loulou. Hij komt voor in een verhaal van Gustave Flaubert: Un coeur simple. "Weet u wat er al drie weken voor me op tafel staat? Een opgezette papegaai. Die houdt daar de wacht. Zijn aanblik begint me te irriteren. Maar ik laat hem staan omdat ik mijn hoofd wil laten volstromen met het gevoel voor het papegaaischap. Omdat ik momenteel aan het schrijven ben over de liefde tussen een oud wijfje en een papegaai." [iv] Dit oude vrouwtje, een dienstmeid, krijgt Loulou van haar madam, omdat ze hem zo'n vervelende druktemaker vindt. De dienstmeid komt, doordat ze een gelijkenis ziet tussen de duif op een kerkraam en haar Loulou op “tegen het denkbeeld dat de Heilige Geest een duif zou zijn, want een duif kan immers niet spreken.” Zo wordt zij de profetes van een nieuwe godsdienst waarin een opgezette papegaai als fetisj wordt vereerd." [v]
            Edgar Allan Poe had in een griezelig gedicht een pratend beest nodig dat Nevermore moest zeggen, maar omdat de vogel van gene zijde kwam, was een papegaai wat te mal voor woorden. Het moest uiteraard een zwart beest zijn: de raaf. Papegaai in zwarte vermomming.
            Mathilde Heine had een viertener die zo hard kon krijsen, dat Heinrich hem vergiftigde. Uit spijt over zijn onbezonnen daad kocht hij onmiddellijk een opvolger, Cocotte II, die nog harder krees. Hij was alleen tot rust te krijgen, na tuchtiging met een zweepje dat daartoe naast de kooi lag. In het najaar van 1885 lag het beest voor dood in zijn kooi. “De hemel zij dank,” zei Heine, maar het taaie kreng bleek nog in leven. [vi]
            Misschien heeft dit verhaal het team van Monty Python geïnspireerd bij hun beruchte sketch van de dode papegaai. Een klant klaagt in de dierenwinkel dat zijn pas aangekochte Polly dood is. Hij wordt weersproken door de winkelier die meent dat het beest rust. Waarop de klant reageert met de gedenkwaardige zin: “I know a dead parrot when I see one.”
            “Two parrots sitting on a perch.” [vii] Zo begint een grap die Tommy Cooper i.p.v. te goochelen, vertelt. Die mop mislukt meestal, evenals de goocheltrucs. Papegaaienmoppen komen nogal frequent voor in de letteren. In Tramlijn Begeerte [A streetcar named Desire van Tennessee Williams] vertelt Blanche een papegaaiengrap. Die gaat ongeveer zo.
            Daar was eens een papegaai die vreselijk vloekte, de hele dag door. Hij hield pas zijn snavel als je ’s avonds een doek over de kooi gooide. Op een dag zat de papegaai weer te schelden, tot plotseling de paster zich meldde. Snel gooide de vrouw de doek over de kooi. De papegaai hield netjes zijn snavel, totdat de vrouw aan de paster vroeg of hij suiker in de koffie wilde. De papagaai hield het niet meer en riep: Godverju, dit was me toch een korte nacht!
            Stanley Kowalski vindt de grap niet leuk.
Na lang zoeken vond ik eindelijk een papegaai die geen Lorre, Cocotte, Polly of een andere naam uit de wereld van verspild zaad en zwerfvolk had gekregen, maar naar de literator onder de literatoren was genoemd: Goethe. Hij was de papegaai van de moeder van Anna Silberblatt die een hotel had in een sjtetl in Polen en jawel, het kreng sprak geen Jiddisch maar de taal van het moderne leven; in de zomer van het jaar 5699. “Die rotpapegaai van je moeder schreeuwde in het Duits.” roept de Antwerpse diamantair Roman Silberblatt tegen zijn vrouw. Meestal riep Goethe “Istmirwas.” [viii]
            Er is ook geen piratenverhaal of er rommelt wel een papegaai in een kooi. Op de Hispanolia heeft de kok, bijgenaamd Barbecue, een schreeuwlelijk aan boord die aanhoudend ‘Pieces of eight’ krijt tot de kok zijn snotlap over de kooi gooit. In welke taal Cap’n Flint dit oorspronkelijk deed - het beest heet naar de beruchte boekanier, - staat er niet bij, maar het gaat om zilveren Spaanse peso’s van acht reaal. Ik denk dat u wel weet in welk verhaal die kreet voorkomt. Verder kent het beest alleen maar scheepstermen. Een echte antagonist is hij dan ook niet. Dat ligt anders bij de volgende kapiteinsgezel.
            “Hallo-o-o-o-, ik luister-r-r-r…”, antwoordt Koko in De juwelen van Bianca Castafiore. Deze papegaai, een geschenk van Castafiore aan kapitein Haddock verandert zijn repertoire tenslotte in: "Houd je mond wanneer ik spreek, duizend bommen en granaten!"[ix]
  

            In Willem Frederik Hermans' Paranoia komen twee papegaaien voor. "Anna liep om de ontbijttafel heen en gaf de papegaaien Ajo en Inquam die op krukken elk in een hoek van de kamer stonden, harde korstjes brood die zij aanpakten met hun klauw om ze te laten vallen, zonder erop geknabbeld te hebben. Ajo kon 'Heil Hitler' zeggen, wat men hem vijftien jaar geleden had geleerd, toen het nog komiek gevonden werd dat de aanhangers van de Duitse rijkskanselier in plaats van Goede Morgen, Heil Hitler zeiden. Inquam kon zelfs niet krijsen; Anna's goedhartige vader noemde hem daarom Tacitus.” [x] Verder dan een keer 'Heil Hitler' tegen -uitgerekend de paranoïde Arnold Cleever-  zeggen en hun eten verspillen, hebben deze papegaaien geen functie.
            Dorothy Parker, een Amerikaanse schrijfster, had een papegaai die zij de Bijbelse naam Onan gaf, omdat hij zijn zaad grondig verspilde. Hoe ze hem dat liet doen, wordt daarbij dubbelzinnig vermeden. De aaibaarheid van het beest gaat wat verder dan ‘koppie krauw’.
In Lief Dier van Midas Dekkers komt u die techniek te weten op pagina 202.[xi] Ook Boudewijn Büch noemt deze bezigheid in het opstel Het orgasme van Lorre.[xii]
            De hoofdpersoon in een roman van L.H. Wiener denkt aan “de ara, die Ara heette en die beter vliegen kon dan praten en die dan ook na enkele weken in de richting Overveen wegvloog, reden waarom de grijze roodstaart Polly in een kooi werd opgesloten, waar hij zijn tijd doodde met het ritselend verorberen van zonnepitten en het krakend openen van pinda’s die hij met zijn drietenige[!] poot naar zijn snavel tilde […].In zijn schaarse vrije tijd leerde Polly woorden en woordcombinaties, een spelletje waarbij Catharina van Nyenbeek hem graag zelf instrueerde, en als Polly met een buitenaardse grogstem ‘blote kont’ mompelde of ‘godverrrdomme’ rochelde, dan barstte zij in dezelfde giechel uit die nu in versleten vorm nog steeds bleek te bestaan.” Een papegaai heeft vier paarsgebonden tenen, twee voor, twee achter, daarom heet de soort zygodactyl, maar Wiener ziet er maar drie. [xiii]
            Nog een Polly moest van zijn leermeester Latijn leren. In Malone meurt van Samuel Beckett moet hij beseffen dat wat hij zegt, eerst is opgepikt door een zintuig [zijn oren] en dan pas integreert in het bewustzijn. Nihil in intellectu est, quod non fuerit in sensu. Polly komt met deze hersenkronkel niet verder dan een paar woorden; de rest verbastert hij tot gekrijs. [xiv]
            De Tilburgse kunstenaar Werner Moonen, had twee papegaaien die boeken konden lezen; met hun snavels pikten ze stukjes tekst uit die ze vermaalden tot bolletjes. Zo werden hele boeken bij voorkeur van ouder papier herlezen. Vandaar de bibliografie met de titel: Lijst van herziene boeken door Toto en Kriki, 1993-1996. [xv]
            In Secretum, een literaire thriller of beter een zwaar op de maag liggende Romeinse straatkei die speelt in het Rome van 1700, kan de papegaai genaamd Caesar Augustus perfect pistoolschoten imiteren. En niet alleen die, maar ook donderslagen, jankende wind, paardenhoeven, piepende poorthengsels, brongeklater en het klotsen der zeegolven. Een audio-literair wonder, dus heel geschikt voor de hoorspelstudio. [xvi]

Kortom: de papegaai is een letterkundig persoon; een kletsmajoor die zich bekwaamt in imitatie. Daarom noemt Willem Frederik Hermans epigonen papegaaien.[xvii]





[i]  Het Engelse parrot zou van de Franse voornaam Pierre (pierrot, dat weer pias betekent) afgeleid zijn.
[ii] H. Diener, Die ‘Camera Papagalli’ in Palast des Papstes. In : Archiv für Kulturgeschichte, 5 (1967).
[iii] Uit de vertalingen van Robinson Crusoe; resp. door C. Buddingh', uitgeverij Het Spectrum en een jeugdbewerking door P. de Zeeuw, Van Goor Zonen's uitgeversmaatschappij.
[iv] Citaat uit een brief van Flaubert, bij Julian Barnes, Flauberts papegaai.
[v] Willem Frederik Hermans, Het sadistisch universum, deel I. p. 114
[vi] Martin van Amerongen. Het matrassengraf. Heine’s sterfbed. Arbeiderspers, 1985.
[vii] “Two parrots sitting on a perch. One says to the other, ‘Can you smell fish?’”
[viii] Benno Barnard, Door God bij Europa verwekt. De zomer van 5699. Atlas, 1996.
[ix] Hergé, De juwelen van Bianca Castafiore, ill. p. 17
[x] Willem Frederik Hermans, Paranoia. p. 67
[xi] M. Dekkers, Lief dier. Contact, Amsterdam, 1992.
[xii] Zie gelijknamige verhalenbundel.
[xiii] L.H. Wiener, De verering van Quirina T. Contact, Amsterdam, 2007.
[xiv]  S. Beckett, Malone meurt, Editions de Minuit, Paris, 1951.
[xv] Volgens Ed Schilders in De Volkskrant. Z.D.
[xvi]    Monaldi en Sorti, Secretum.De Bezige Bij, Amsterdam, 2005.
[xvii]    Zie: Mandarijnen op zwavelzuur. Papegaaien is ook een boek van Cyril H. Rogers.

maandag 2 september 2013

LITERAIRE DIEREN 1

[Leyeloren 17]

Een bruine beer die in een oud kasteel woont, in een schichtige auto door de zwarte bergen rijdt en een merkwaardige relatie onderhoudt met een jonge poes; we kijken er niet vreemd van op. Verhalen met dieren die als mensen acteren zijn ons samen met de babypap ingelepeld.
In sprookjes is het voorkomen van sprekende dieren in interactie met mensen een gewone zaak. De wolf maakt een praatje met een jong meisje, waarna hij er snel vandoor gaat om haar in het bed van haar grootmoeder op te wachten. We vinden er niets raars aan.
Maar wel zouden we boos worden als we vertellen dat Nijntje met kerstmis in de braadpan heel smakelijk wezen kan of onze handtas van poezenvel is. Dan overschrijden we de grens tussen het literaire en het echte dier.

Wat doet de literatuur met het dier?

Al sinds de mens verhalen vertelt, is het dier of verhaalonderwerp of verhaalpersoon.
Het meest populair zijn verhalen over katten. Als een columnist even niks weet, dan is de kat de klos. We kunnen ook niet nalaten menselijke eigenschappen aan dieren toe te schrijven. In De tijgerkat van Giuseppe Tomasi di Lampedusa lezen we dat de papegaaien op de zijden wandbekleding in de rococosalon die als kapel wordt gebruikt, ‘onder de indruk hadden geleken van het gonzend bidden van de rozenkrans’. Dit antropomorfiseren, het toeschrijven van menselijke eigenschappen aan dieren komt in alle culturen en literaturen voor. Een kind groeit op temidden van knuffelbeertjes, paashazen, Donald Ducks en Little Pony’s. We praten tegen onze (fantasie)dieren alsof ze ons zouden begrijpen. We leren al vroeg onze eigen gevoelens en beelden op het dier te projecteren. En soms spreekt het dier terug. De hond begroet likkend en blaffend zijn baas, de kat mauwt en de goudvis zegt niks.

Nochtans in principe blijft het dier een beest. Het gaat in de echte wereld niet aan tafel in het Brabants Dagblad lezen of zich verkleden als de Markies van Carabas. In verhalen kan dat allemaal wel. De kat als columnonderwerp is een beproefd recept, maar het beest is daarin een literair sujet, geen literair figuur. Laat ik mijn kat echter optreden onder de naam Tom Poes om Heer Bommel uit de sores te halen, dan is Poes wel een literair persoon, omdat hij optreedt als een zelfstandig denkend en handelend wezen, zoals de meeste mensen.


Zeven aandachtspunten:
  1. Het dier in mythische zin – pre christelijk [Hindi – klassieke tijd]
  2. Het dier in het volksgeloof [oude sagen door Grimm etc opgediept – Dracula]
  3. Het dier in de middeleeuwen – fabel, dierenroman - meestal satirische – zin.
  4. Het dier in de filosofie van de preutse 19de/20e eeuw – een onderwerp voor moraliserende kinderverhalen
  5. Het dier in strips
  6. Postmoderne dieren: [bijv. bij Charlotte Mutsaers]
  7. Commerciële toepassingen: het totaal ontdoen van dierzijn