zondag 29 december 2019

OVER LICHT

OVER LICHT



Newton deed de luiken voor de ramen in zijn studeerkamer dicht, boorde een rond gat in een luik, prutste er een buis in en aan de andere kant van de buis plaatste hij een prisma. Het zonlicht viel door de buis via het prisma op een wit vlak. Daar projecteerde de zon een kleurenbeeld waarin het licht werd ontleed in zeven kleuren: violet, blauw, groen, geel, oranje en rood. Dat zijn er zes. Dat klopt. Newton had er een extra kleur bij bedacht tussen violet en blauw, nl. indigo, maar die kleur is moeilijk apart te onderscheiden. Er moesten van hem zeven kleuren zijn, zoals er zeven planeten, zeven zusters, zeven bergen en zeven hoofdzonden zijn. En dat nog lang voor dat Disney aan juffrouw Sneeuwwit (de zon) zeven dwergen (de planeten) gaf.

Wat is er nu echt te zien in dat zonnespectrum? Hoe kan ik dit nagaan? Ik zocht naar illustraties over licht, naar foto's en schilderijen? Zijn ze niet gemanipuleerd? Hoe kan ik het licht zelf zien, zonder gedoe met luiken en buizen en prisma's? Maar wat ik zoek, ligt al jaren voor mijn voeten. Elke namiddag in mijn kamer als de zon naar binnen schijnt. De salontafel heeft aan de zijkant geslepen randen en die werken als een prisma. De kleuren staan gewoon op de houten vloer, al schijnen er wat vieze strepen door van het parket en is het beeld vertekend door de schuine invalshoek.

 [Lichtspectrum op kamervloer, 27-10-2019 om 15,28 uur (zomertijd) 5 graden OL en 52 NB]

Goethe die jarenlang werkte aan zijn kleurenleer, had in zijn studeerkamer door een prisma naar een witte muur gekeken, maar hij zag, zij het wat verstrooid, nog steeds een witte muur. Hij had ook naar de hemel kunnen kijken na een gepasseerde onweersbui, maar dat deed hij niet. In zijn kleurenleer moest het rood, de baas van de kleuren, in het midden van het kleurenspectrum staan.
En zegt u nu zelf: het rood staat hierboven nergens in het midden.
Terwijl Newton het licht echt wetenschappelijk onderzocht, maakte hij toch een rare beslissing voor die zeven kleuren. Slechts zes kleuren in het spectrum en een regenboog met rood bovenaan, dat moeten toch fouten zijn van de natuur. Dat kan theoretisch beter. Het genie verdraagt geen hoger licht.

Ik ben bezig met het bestuderen van theorieën over de betekenis van kleuren in de taal en het verschil met de natuurkundige definities. Kleur is een natuurverschijnsel, zoals avondrood en hemelblauw. In de schilderkunst gebruikt men geen zonlicht, maar pigmenten. Daarin zijn wit en zwart kleuren. In het heelal bestaat wit noch zwart. Er is veel licht (voor ons oog overstralend hel), verschuivend licht (dat verkleurt), gereflecteerd licht (de gele maan) of is er helemaal geen licht. Een zwart gat is niet zwart, er is geen licht meer, er is niets te zien. Absolute donkerheid. Het is een eng idee, zo'n omgekeerde megavulkaan die alle licht en materie opslurpt. Maar de natuur kent geen emoties.

In de taal zijn kleuren rijk aan emotie. Als de identiteitspolitie iemand een oude witte man noemt, dan is hij blijkbaar iemand met een suspecte indenteit met voorouders die slaven verhandelden en de koloniën leegplunderden. Nou, mijn superbetovergrootvaders in de 17de eeuw ploeterden op de zandgronden van Oostbrabant om hun veeltallige roomse kindertjes (met hun blanke zielen, maar bleekwitte gezichtjes) van roggebrood en möllekepap te voorzien. Niks gouden eeuw voor hen toen. Latere generaties gingen sigaren maken voor meneer pastoor en de fabrikant. Dikke bruine bolknakken en corona's. Om ze te kunnen roken, moest je er met een mini-guillotine een kroontje aan de mondzijde uit knippen. Weg met dat vieze ding. Er zit geen bruin in het licht van de zon, maar wel het geel van de zomer, het blauw van de hemel en het rood van de liefde.


zaterdag 23 november 2019

MELANCHOLISCHE DWAALWEGEN

Melancholische dwaalwegen

Het eerste verhalenboek van Winfried Georg Sebald heette: Schwindel. Gefühle. Dat werd door Jos Valkengoed vertaald in Melancholische dwaalwegen. Op de kaft van de uitgave van Van Gennep in 1991 stond de hiernaast getoonde afbeelding: Cypressen van Paul Signac.
[Foto gemaakt in het Kröller Müller museum JM] De uitgave van Van Gennep was nogal slordig geredigeerd en werd uit de handel genomen. De auteursrechten werden overgenomen door de Bezige Bij.

Het boek heet sinds 2008 in de hervertaling van Ria van Hengel voor de Bij: Duizelingen. De meervoudsvorm van Schwindel [ Duizeling of duizeligheid] en dus zonder de gevoelens. Waarom?


In november 2019 zijn de vier 'beste 'boeken' van Sebald opnieuw uitgegeven door de Bezige Bij met nieuwe omslagen van Moker Ontwerp. De afbeelding van Duizelingen staat hiernaast.
Tja.
De boeken van Sebald die in 2001 verongelukte in de omgeving van Norwich (waar hij Duits doceerde) zijn alle doordrongen van een diepe melancholie, vooral in zijn allerbeste boek: Austerlitz. De vertalingen van Ria van Hengel zijn echt voortreffelijk en het drukwerk is onberispelijk. Maar dat gedoe met die omslagen en de titel van Schwindel niet.

Van Hengel (of de Bezige Bij) koos voor Duizelingen. Niet een titel die meteen doet denken aan melancholische verhalen. Anders gezegd: de eerste titel; Melancholische dwaalwegen past veel beter bij de inhoud. Van Gennep zette vlak boven de linkercypres de genre-aanduiding: roman. Maar het zijn vier afzonderlijke verhalen (o.a. over Kafka); een mix van feiten en fictie met kleine zwart-wit foto's die de melancholische thematiek nog sterker benadrukken. Duizelingen is geen goede titel, doet denken aan een psychische stoornis, maar vooruit. Erger is de geschiedenis met de omslagen. Van Gennep koos voor de naar links wuivende cypressen van Signac. Een mooi pointillistisch schilderij, maar niet direct een verbeelding van dwaalwegen.


De Engelse vertaling van Schwindel.Gefühle. heet Vertigo. Dat oog op de kaft en de titel slaan nergens op.

Bij de nieuwe omslagen van de Bij zijn vier doorkijkjes gemaakt vanuit een bunker. Waarom? Die bunkervisie is niet de visie van Sebald. Door de driehoek (boven) zie je in de verte een landschap (van de vorige druk van Duizelingen?)
Alle gevoelens in de boeken van Sebald zijn echter zacht en buigen mee als cypressen in de wind, Goed vertaald, lelijke omslagen.







zondag 13 oktober 2019

Ziekte van Weimar

DE ZIEKTE VAN WEIMAR

Wat is de ziekte van Weimar? 
Geen idee.
De ziekte schijnt grimmige pijn te veroorzaken.
Ene jonge Werther lijdt eraan.
Ernstig liefdesverdriet.
Hij pleegt zelfmoord.
Velen volgden zijn voorbeeld.
Melancholie. Teveel zwarte gal.
Maar is het de ziekte van Weimar?
Werther is een verhaalpersonage, bedacht door Goethe.
Die woonde in Weimar. Goethe dan
Hij was zeer beroemd.
Aan de Ilm, achter Goethes huis, staat een beeld: een bol op een kubus.
De bol is het hoofd en de kubus moet het dragen.
Zo steunt het concrete het weten.
Het Ding an sich.
Zo'n beeld wilde ze in Franeker ook.
Tenminste in een boek van Kees 't Hart.
Op de kaft van dat boek staat een afbeelding van een kleurencirkel.
Waarom?
Geen idee.
Goethe heeft jarenlang gewerkt aan zijn leer over de kleuren.
Hij schreef gevoelens toe aan kleuren.
Als je benauwd wordt, kom dat omdat je blauw ziet.
Maar het is niet de ziekte van Weimar.
Het boek van Kees 't Hart gaat helemaal niet over de gevoelens van de kleuren.
Het gaat over dat beeld.
De hoofdpersoon heeft een blokkendoosmodel bij zich van dat beeld.
Waarom staat er dan een kleurencirkel op de kaft?
En geen kubus en een bol?
Geen idee.
Franeker had een universiteit en daar moest ook een monument bij.
Zoals in Weimar.
Dus gaat er een delegatie met koetsen en paarden naar Weimar.
Op audiëntie bij Goethe om replicarecht te vragen.
Het is 1807, kort na de Slag bij Jena.
Europa vocht zich dood.
Chaos alom.
Er werd heftig geplunderd in de naam van vrijheid, gelijkheid en broederschap.
En dat was nog maar het opstapje naar de mislukte verovering van Rusland.
Daar was het lijden van de jonge Werther niks bij.
Maar is het de ziekte van Weimar?
In het boek gaat het over herenvocht dat zijn weg zoekt.
De jonge Werther had er ook last van.
Een angsthaas met vroegtijdige zaadlozingen.
Hij wil die geile gevoelens niet.
Ze staan de ware liefde in de weg.

Volgens Goethe zijn edele gevoelens oranjekleurig.
Het hoofd, de bol, heeft last van zijn drager, de kubus.
Maar is het de ziekte van Weimar?
Kan zijn.
Of is het de overdreven bewondering voor het genie in Weimar?
Het genie werkte meer dan twintig jaar aan een toneelstuk over een man die zijn ziel aan de duivel verkoopt.
Een middeleeuws motief.
Oude impotente man wordt verliefd op jonge vrouw. 
Hij ruilt zijn ziel in voor herwonnen liefdeslust.
Dat loopt verkeerd af.
De hoofdpersoon in 't Harts boek pikt een zwerfkind op dat met hem meereist, als was het zijn zoon.
De mannelijke variant van het Lolita-motief.
Eindelijk in Weimar aanbeland, geeft hij  het zwerfkind dat de taal van dieren verstaat, weg aan Goethe.
Goethe is niet meer geïnteresseerd in het beeld van de kubus en de bol, een vergeten pose.
Hij is geïntrigeerd door de kleine dierenfluisteraar en voegt hem toe aan zijn menagerie.
 
Goethe (Bron: De Volkskrant)
 Een verlichte geest die een slaafje houdt.
 Maar hij geeft geen toestemming voor het maken van een replica van het beeld.
 De hoofdpersoon en het teruggekomen zwerfkind trekken verder door Europa met een   indianencircus..
 Op de laatste bladzijde van het boek staat dat de hoofdpersoon spuugt op zijn houten bol en  kubus.
Is hij genezen van de ziekte van Weimar?
Geen idee.
In elk geval komt er in Franeker geen monument naar Goethes beeld.
We hebben nu wel een flink boek van 412 pagina's, zij het met grote letters.
Een merkwaardige roman van Kees 't Hart.
Er staan ook schaakpartijen in.
Zeer leerzaam en leesbaar dus.


zondag 30 juni 2019

In memoriam Wil Sterenborg



Stichting Tilburgse Taol onthult op 29 juni 2019 een gedenkplank voor Wil Sterenborg  in het Gedenkbos op de Spinder in Tilburg.





In NRC-Handelsblad van 15 juni 2019 staat een artikel n.a.v. het overlijden van Wil Sterenborg.

Onderstaande tekst [In memoriam Wil Sterenborg] is integraal gekopieerd van de website Neerlandistiek van Marc van Oostendorp.

Deze week [15 mei 2019 JM] overleed op 95-jarige leeftijd een ridder van het correcte Nederlands, de leeuw van het Tilburgs: Wil Sterenborg. Zijn naam zal niet heel veel mensen buiten Tilburg wat zeggen. Maar wie het nooit met hem aan de stok heeft gehad, heeft de afgelopen decennia waarschijnlijk nooit iets in het openbaar gezegd over taal.
Sterenborg was volgens het bericht dat het Brabants Dagblad aan hem wijdde, achtereenvolgens ‘conciërge, leraar Nederlands en conrector’ van het St. Odulphuslyceum in Tilburg. Het verhaal daarachter staat niet in de krant: Sterenborg had omdat hij ‘te kritisch’ was zelf nooit de middelbare school (een kleinseminarie) afgemaakt. Hij werd conciërge omdat hij van bijlesleerlingen hoorde dat dit baantje vrij was. Hij werd leraar omdat dit baantje vrij kwam en hij in zijn vrije tijd een MO-akte haalde. En zo groeide hij uiteindelijk ook in de conrectorsbaan.
Nadat hij op zijn zestigste pensioneerde, wierp hij zich vol overgave op het Tilburgs dialect, waarvoor hij de standaardspelling ontwierp; er zijn weinig of geen steden in Nederland die een zo algemeen geaccepteerde standaardspelling hebben als Tilburg). Het Woordenboek van de Tilburgse Taal, waaraan Sterenborg cruciale bijdragen leverde, staat sinds een aantal jaar online,
Hij raakte gaandeweg ook betrokken bij het Genootschap Onze Taal. De toenmalige directeur Peter Smulders was zo slim om hem binnen te halen. Sterenborg stuurde voortdurend brieven met correcties op artikelen in het tijdschrift van het genootschap en Smulders, zelf een Tilburger, wist hem ertoe te bewegen die correcties voortaan al in de kopij aan te brengen. Dat heeft hij jarenlang gedaan, zoals hij ook geruime tijd samen met Smulders de tekst van de Troonrede corrigeerde.
Ik heb het verschillende malen met Sterenborg te maken gehad; ik memoreer dat niet omdat ik denk dat dit nu zo belangrijk was in zijn leven, maar als voorbeeld van zijn persoonlijkheid. Eén hoofdstuk van mijn proefschrift gaat over de klinkers van het Tilburgs en bouwt dus voort op Sterenborgs werk. Hij was aanwezig bij de promotie en stuurde me na afloop een vriendelijk briefje dat bestond uit een lange opsomming van allerlei fouten die hij in mijn transcripties ontdekt meende te hebben.
Een paar jaar later ging ik bij Onze Taal werken. Een van mijn eerste taken was een kadertekst te schrijven over de harde en de zachte g. Nu zijn die termen dubbelzinnig. Ze kunnen verwijzen naar de plaats in de mond waar je die klanken maakt (voorin: zacht, achterin: hard) en in dat geval hebben zuiderlingen een zachte g en mensen uit noordelijker streken een harde. Of ze kunnen ook verwijzen naar het verschil tussen stemloze ch en stemloze g. In dat geval hebben zuiderlingen allebei de klanken, en noorderlingen meestal alleen de harde.
Ik ging in mijn tekst uit van de eerste definitie – ik denk nog steeds dat dit de meest gangbare is – en daarop schoof de redactie me een lange brief van Sterenborg voor die de kopij had gelezen en zich beklaagde dat de zuiderlingen weer eens ‘door het slijk werden gehaald’.

Ik denk dat Sterenborg ook heel veel van wat ik in de decennia erna heb geschreven met hoofdschudden moet hebben bezien, zoals hij het met veel schrijvers niet eens zal zijn geweest. Omgekeerd heb ik hem altijd bewonderd: iemand die zoveel overhad voor de taal.
Een iets andere versie van het verhaal van Sterenborgs carrière staat op de website van het Tilburgs Woordenboek.


2004


Op 29 april 2004 kreeg Wil Sterenborg (rechts op de foto) een koninklijke onderscheiding voor zijn bijdragen aan de Nederlandse taal. Achter hem staat Piet Smits, de drukker van het Tilburgs dialect boekje. In zijn rechterhand toont Sterenborg het Liber Amicorum dat hij ontving vlak voor de foto werd gemaakt. Op de foto op voorkant van dat vriendenboek staat hij zelf met dat Tilburgs dialectboekje in dezelfde rechterhand. 

donderdag 10 januari 2019

DEDOOIEKUNSTENAAR


Dedooiekunstenaar

Onsterfelijkheid is een gekoesterd begrip in de letterkundige geschiedenis; het hoort bij de theologie van het Woord. Wat gewone stervelingen rustig in hun begraafgrond moeten afwachten tot het aanbreken van de jongste dag, hebben schrijvers blijkbaar al bereikt: onsterfelijkheid dankzij papier en bibliotheken. Wie schrijft die blijft. Na vijf eeuwen drukpers weten we echter zo langzamerhand wel dat die onsterflijkheid vaak niets méér is dan een zielig hoopje verzurend papier dat in een stoffig magazijn op die ene lezer ligt te wachten die eens in de honderd jaar bereid is zijn leengeld te offeren op het bibliotheekgraf van de schrijver. Een muntje in de mond van de overledene, geld voor een overtocht naar een volgende eeuw.
[Vrij geciteerd naar: Waar ligt Poot? Over de dood en de laatste rustplaats van Nederlandse en Vlaamse schrijvers.]

Om de onsterfelijkheid een beetje te helpen, geven we straten en pleinen namen van schrijvers en schilders en we benoemen evengoed uitvinders, ontdekkers en voetballers. Ze staan op postzegels, gedenkplaten en soms versteend op een sokkel. Er worden biografieën geschreven, catalogi uitgegeven, beelden onthuld. Maar de praktijk wordt gedomineerd door de vergetelheid.
De vergetelheid.
In Amsterdam zijn er drie straten genoemd naar Jan Fredrik [met één e]  Helmers. Als Willem Frederik [met twee e’s] Hermans niet in de eerste van die straten was geboren en die straten, vaak met minachting noemt in zijn werk, zouden we niet weten dat hij met die ene e ook ooit schrijver was. Soms leeft je onsterflijkheid voort in het nageslacht. Wel eens gehoord van de toneelschrijver Johan Broedelet? Niet? Hij is geëcht als de vader van Wilhelmina van den Heuvel. Ook nooit van gehoord natuurlijk. Toch kennen de wat oudere tv-kijkers haar. Ze was het ‘mevrôhtje’ dat bezoek kreeg van twee oplichters, genaamd Jacobse en Van Es, die haar tuin winterklaar kwamen maken. Wilhelmina of Joekie Broedelet, was de moeder van Remco Campert. Ja, die Kampurt bestaat nog.
Maar de meesten onder de beroemdheden van weleer rest de vergetelheid. Al hun werken rusten in het graf van museumdepots of bibliotheken, soms verstoord door een overstroming, een brand of de verzuring. Van boeken kunnen we de teksten digitaal opslaan, mocht het boek vergaan dan blijven de teksten bestaan; ze gebruiken nauwelijks ruimte. Dat ligt met schilderijen anders. Een digitale foto is niet het verfwerk. Wat eenmaal verbrand of vergaan is, kan niet ongedaan gemaakt. Maar waar blijven al die overgebleven kunstwerken van minder bekende en vergeten kunstenaars? Wat doen we met hun erfenis?
Het bewaren van m.n. beeldende kunstwerken is een onmogelijke opgave, schrijft Caro Sicking in een toelichting bij haar uitnodiging voor een finissage van de tentoonstelling van ‘Dedooiekunstenaar’.

Inderdaad finissage is het tegenovergestelde van een vernissage. Het wordt een klein ludiek dingetje om de tentoonstelling ten grave te dragen, vanwege de thematiek ‘Dilemma der Erfgenamen’. Wat doen we met het oeuvre van de overleden kunstenaar? Dit issue speelt bij veel kinderen van beeldend kunstenaars. Daar komt bij dat musea, overheden en bedrijfsleven ontzamelen, kunst afstoten, om financiële redenen. 
Ik weet dat er letterlijk schilderijen staan weg te rotten in vochtige containers, omdat de nazaten niet weten wat ze ermee aan moeten.

Finissage, een ludiek en uniek saluut aan de vergetelheid, want meestal gaat het laatste restje onsterfelijkheid langs een ironische weg. Een straatnaam in een lelijke buurt, een oude spoorbrug bij Bommel, een eenvoudige doch voedzame maaltijd, een postzegel in een vergeten verzameling of een nikkelen muntje. Het kan met nog minder. De boerendichter Poot is onsterfelijk geworden met een verzonnen grafschrift van slechts zes woorden: Hier ligt Poot, Hij is dood. Het graf van deze ‘Gerusten Landman’ is nog te Delft beloopbaar en zijn gedichten digitaal beschikbaar, maar wie leest ze nog?
En waar is de sneeuw van vorig jaar?

[Tekst geschreven naar aanleiding van de finissage van het werk van Joost Sicking in De Speeldoos te Vught op 12 januari 2019]