zaterdag 8 november 2014

GOOGLE = KOEKEL

KOEKELOEREN

Met een googlebril kun je koekeloeren. Dat is naar andere mensen kijken met een camera die in een bril is gemonteerd. Grote kans dat je met je hersens tegen een paal loopt, want de bril veroorzaakt bij de kijker een blinde vlek. Google denkt dat ze met deze bril een geweldige uitvinding heeft gedaan, want met dit google glass heb je een soort gids in je ogen. Je loopt langs een gebouw en met wat hoofdschudden, krijg je volledige informatie over hoe, wat en wanneer van dat gebouw. Wie interesseert dat, behalve de freaks?
Er zijn  zeker toepassingen denkbaar die zeer nuttig kunnen zijn. Bij hersenoperaties, reddingsacties in een ingestorte mijn, zulke zaken. Maar de meeste google-aars zijn gluurders. En dat gedoe is al heel oud.
Op het strand van Westkapelle had je van die oude vissermannen die met een koekelglas, dat is een verrekijker, naar schepen tuurden die er helemaal niet voeren, want Westkapelle heeft geen visserhaven en in de verste verten kwam er geen schip voorbij, dat je met dat koekeloerglas kon waarnemen. Maar wat was er dan wel te koekeloeren; ruim een halve eeuw geleden?
Op het strand van het streng gereformeerde Westkapelle lagen zeer schaars geklede zonnebaadsters uit Duitstalige streken. Op onderstaande foto, anno 1959, zie je de mannen staan bij een achtergelaten Amerikaanse tank. Geen dorp dat zo geleden heeft onder de bevrijding!
Terwijl de moeders de andijvie gaan doodkoken, staan hun mannen op de dijk naar de einder te loeren of een praatje te maken. Wat let hun om af en toe hun koekelglas te richten op het blanke blote strand.


Foto anno 1959, gepubliceerd in mijn boek Zwindingen.
Het woord google is van oorsprong een germaans woord [koekel] van Gucken, wat kijken betekent.

WASEM

Wazig sonnet
[Leyeloren 36]

Ik hou heel veel van schele poëzie
Meer nog van wazige gedichten
Sprekende en doorleefde gezichten
Het maakt niet uit van welk of wie

Je hebt er bij met afgesneden oren
Mombakkesen bevlekt met acroniemen
Lamentabel gewrochte metoniemen
Knobbelneuzen krom van metaforen

Och was ik maar een plantenpot
Vol zonnebloemenbladmuziek
Dat uit mijn pitten parfums vloeien

Hoor mij met mijn letters stoeien
Op guichelblaadjes van plastiek
In uilenspiegels waast de zot

©JM september 2014

















Nog waziger sonnet
 
Ik grimmel graag met wazige poëzie
Gestold in tufstenige structuren
Verdichte aanzichten vol plamuren
Het schimmert niet van wat of wie

Je hebt er met versneden anaphoren
Mombakkesen bepust met acroniemen
Lamentabel gewrochte metoniemen
Krakkelneuzen krom van metaforen

Och was ik maar een plantenpot
Vol zonnebloemenbladmuziek
Dat uit mijn pitten parfums vloeien

Hoor mij met mijn letters stoeien
Op guichelblaadjes van plastiek
In uilenspiegels verwaast de zot

©JM september 2015



donderdag 6 november 2014

HERFSTBROUWSEL

k

















Het natte herfsttij schijnt er weer aan te komen
Maar dat interesseert me geen Westmallemoer
Ik zit paterbier te drinken op de duivenkoer
Treurend blad valt uit de hoge wilgenbomen

In de herfst moeten wij om onze doden rouwen
Maar wat hebben die arme zielen daar nu aan
Ik drink liever een dubbel gehopte Franciscaan
Wat kunnen die minnebroeders lekker brouwen

Tripel Trappe, blonde Afflighem en bruine Leffe
Wat let mij om steeds het schuimend glas te heffen
Gouden herfstbock tegen grauwe mistroostigheid

Laat de geleegde drankbokalen nog eens vullen
De kroegmeid streelt mij met haar blonde krullen
Verdrijft de herfst in mij met haar rondborstigheid




©Joannes Maas
Herfstmaand, 2014

dinsdag 14 oktober 2014

LUIDE KLOKKEN

Klokken luiden
[Leyeloren 37]

Het woord klok is een onhandig woord, omdat we er zowel het uurwerk [de kast met raderwerk], de wijzerplaat, het slagwerk [bijv. in een pendule] en de luiklok mee bedoelen. In de late Middeleeuwen (nooit vroeger zeggen) had je kerken zonder wijzerplaat op de toren, maar wel met een hamer of klepel, die op gezette tijden een bel deden klinken. En een touw natuurlijk voor als de pleuris losbrak. Zo wist ieder in stad en land,  hoewel ze geen klok konden kijken, toch hoe laat het was. Een klok, of liever een bel, zonder gezicht, tref je veel aan in Engeland ( maar ook in Hoogeloon). De tijd is hoorbaar, maar onzichtbaar. Op de 123 meter hoge toren van de kathedraal in Salisbury zitten geen wijzers. Maar voortdurend tingelt de tijd.

In de Oude Kerk te Delft hangen twee luiklokken; de Trinitasklok en de Laudateklok. De Trinitasklok is een bourdon, de zware klok, die 9000 kilo weegt bij een diameter van 230 cm. Deze klok wordt zelden geluid, alleen bij bijzetting van leden van het Koninklijk Huis. De toren hangt al twee meter uit het lood, dus is men bang dat dit erger wordt als die zware klok in beweging komt. Wel klinken de hele en halve uren, maar dan wordt de klok geslagen. Dat gebeurt met een hamerwerk.

Over deze klok schreef ik de volgende brief
Geacht kerk/museumbestuur,
Dinsdag jl. bezocht ik de Grote Kerk in Delft. Toen ik de grote klok hoorde luiden [dit moet ‘slaan’ zijn JM], herinnerde ik me dat ik  het geluid van deze klok voor het eerst moet hebben gehoord in het Philipspaviljoen op de wereldtentoonstelling in Brussel in 1958. Met het geluid van die klok begint het Poème electronique van Edgard Varèse. De dame aan de balie kon dit echter niet bevestigen. Het zou de Bourdonklok van de Notre Dame in Parijs [kunnen] zijn.
Volgens Roland de Beer [De Volkskrant, 29 mei 2009] begint Poème électronique met het geluid van de grote klok van Delft. Ik neem aan dat hij daarmee de klok in de Oude Kerk bedoelt. Varèse heeft dit stuk van acht minuten met allerlei echte en electronische geluiden [samples] in elkaar geknutseld in een geïmproviseerde studiokeet van Philips in Eindhoven. De compositie werd via vierhonderdvijfentwintig luidsprekertjes afgespeeld in het Philips paviljoen op de Expo Brussel in 1958. Het heeft nog enige moeite gekost om aan de originele opnamen te komen. [Op You Tube vind je meest electronische versies, namaak dus]. De mastertape van Konrad Boehmer en Kees Tazelaar is in het bezit van het Institute of Sonology van het Haagse conservatorium.
Volgens Wikipedia heet de zwaarste klok [Bourdon] in de Oude Kerk de Trinitasklok en worden de hele en halve uren gehamerd en niet geluid, want anders valt de toren om.
Kunt u bevestigen dat het de Trinitasklok is die het Poème électronique inleidt?



De deskundige van het museum/kerkbestuur kon dit niet bevestigen. Volgens hem was de klank een beetje anders, iets hoger. Dat is precies het commentaar dat mensen geven die de klok via een you tube filmpje hebben beluisterd.

Een bourdonklok die alle Nederlanders wel kennen staat of liever hangt op de Waalsdorpervlakte. Elk jaar wordt die geluid ter gelegenheid van de dodenherdenking.



dinsdag 7 oktober 2014

DE DICHTER IS EEN LETTERZETTER

De dichter is een letterzetter
[Leyeloren 35] 

In Leydraden [blad van de Literaire Kring Goirle] staat zeer begrijpelijke poëzie.

Wat is het toch een prachtig blad,
Dat u nu zit te lezen.
Daarmee mag iedere auteur
Wel heel gelukkig wezen.

Daar is geen woord Frans bij. En nog gerijmd ook. Maar poëtische poëzie ontbreekt evenmin.

Ik zou je de tuin willen beschrijven
De tuin die de vijver omarmt met
Een oneindigvoud aan groentinten
In deze zomer die nat is en kort

De dichter heeft een voornemen. Maar hij voert het niet uit. Gelukkig beschrijft de tuin zichzelf, staat er verderop. En die je moet dat zelf maar eens komen bekijken, als de nachtegaal vertelt. Ja deze dichter is niet gek; als hij de tuin wel had beschreven, dan zou die je misschien denken: ik blijf lekker thuis, ik hoef niet naar die natte tuin. Dus doet de dichter er behalve een nachtegaal - de lyricus onder de vogels - er ook het oneindige meervoud aan groentinten bij. Daar kunnen geen vijftig tinten grijs tegenop. Alleen zie je die talloze tinten niet meer, als de nachtegaal losbarst. Ook jammer van die voorbije zomer. Dat wordt niks met de liefde.

Maar we begrijpen wat de dichter bedoelt in zijn tuin van verlangen.
Voor echt onbegrijpelijke fantasten, moet je bij de keizer van de dichtkunst zijn.

De braakstalen code der distantie
Tienlicht de tientand andermaal de luchtprofetie
Vol van keel de o-koek de ochtendslagen heet
omhullunduw de ahha hoevennans en fijnproevers dixie
Die door de schriek snelt
De stiller stilt en
Eikepas en mijmenij ijsnast toeta de brouhaha
Koeterkijkt en koopt
[…]
De hoot doopt schrijlings met de spiescheil
Oh casa!

Iemand heeft de letterkast omvergegooid en de kast meegenomen. Uit de letterberg letterzet Lucebert de ruimte van het volledige leven. Vol en ledig is het ruim.
Schreef de lichtschitterende dichter niet:
Leven is een letterzetter zonder letterkast.
Het staat in: Haar lichaam heeft haar typograaf
Zichzelf beschrijvende lichamen en tuinen.

Zo heb je geen dichters meer nodig.
Kassa
Brouhaha!

vrijdag 26 september 2014

WOONT EN WERKT

Woont en werkt
[Leyeloren 34]

Als u de combinatie van de persoonsvormen ‘woont en werkt’ leest, dan weet u, dit gaat over een beeldend kunstenaar. Nooit staat er: schilder Vincent woont in Tilburg en werkt in Nuenen. Dan is hij huisschilder. Een echte schilder, een kunstenaar, woont waar zijn werk is. Als hij of zij even niet meer weet, waar hij of zij het moet zoeken, zit hij of zij met de handen in het haar en als er geen haar is, dan is hij singel of kaal (grapje).
Dat de kunstenaar werkt, zetten ze erbij, opdat u niet zou denken, dat hij maar wat zit te klooien en te luibakken, zoals Karel Appel, toen hij tegen een ambtenaar van de kunstsubsidie zei: “Ik in mijn lawaai, ik rotzooi maar wat aan.” Dat lawaai was jazzmuziek van Charlie Parker en zijn maten. De kunstbobo kon het niet waarderen. Geen subsidie voor Appels die in lawaai wonen en werken rotzooien noemen.

Ik heb eens een brochure geschreven over een schilder van heel vieze  urinoirs en groteske etalages, waarin elke zin was geplagieerd uit een kleine collectie tentoonstellingsfolders van andere kunstenaars; waar nodig toegesneden op het actuele werk. Geen mens die het merkte, ook de vieze schilder zelf niet. Zo gewend als men is aan de metataal in die folders. Voor goed begrip: het gaat hier over iemand die schilderijen maakte van vieze pisbakken en vreemde etalages. Hij maakte daar diafoto’s van en thuis projecteerde hij die op het doek en daar schilderde hij dan verf op, zo'n beetje in de kleur van de projectie. Zo werkte hij. Net als Marlène Dumas, die schijnt ook zo te werken. Het nadeel is dat je met je eigen lichaam de beeldprojectie verstoort. Dan schilder je er gauw zo’n beetje langs. Zij woont en werkt in Amsterdam, schrijft Wikipedia. Sinds 1976 dan. De kunstenaar woont en werkt. Sterker; ook werksters wonen en werken; zelfs op meerdere plekken. Dat hebben ze gemeen met Vincent. 

vrijdag 19 september 2014

LEVE DE DWAZEN [Irralorifa 3]

Leve de dwazen

[Leyeloren 32]

Van allen die leven zijn de dommen en de dwazen het leukst, omdat zij dingen zeggen en doen waarover wij allen kunnen hoofdschudden en schuddebuiken, omdat we onszelf  er zo goed in herkennen. De dwaas houdt ons een lachspiegel voor waarin we onszelf zien. De Uilenspiegel van onze tijd heet You Tube. Op het internet wemelt het van de hilarische filmpjes waarin mensen zich dwaas, onnozel en riskant gedragen. Je zou menen dat de aarde exclusief wordt bevolkt door dwazen. Zeshonderd jaar geleden schreef Erasmus al dat de wereld wordt geregeerd door de zotheid. En van alle dwaze zijn de ijdele geleerden en de betweters degenen die ons het meest doen lachen wanneer zij volharden in hun dwaasheid.
Tot een bijzonder subgenre van de dwazen zijn zij die behept zijn met een kunstverstand.

Het kunstverstand in Nederland

[Irraticon, Kunstverstand]

In Nederland hebben velen een kunstverstand, vooral bij de overheid. Het kunstverstand raakt danig in de war met nieuwe (post-) moderne en abstracte kunst. Abstracte kunst is een reactie op een wereld die “al verklaard” is. Anders gezegd: abstracte kunstenaars weerspiegelen hun wereld als niet meer te weerspiegelen. Of ze weten niet hoe ze die wereld moeten zien, omdat de verklaringen niet voldoen. Hoe het ook zij: abstracte kunst is per definitie onbegrepen kunst. Een verzamelnaam voor moderne, vaak abstracte kunst, is modernisme. Postmodernisme reageert weer op de stijliconen van het modernisme; de postmodernen maken geen onderscheid tussen hoge en lage kunst. Je geeft Mona Lisa een snor. Postmodernen houden van conceptuele kunst.
Moderne kunstvormen zijn per definitie elitair en anti-populistisch; de kunst is niet langer een reproductief medium; ze gaat veel meer uit naar de individuele uiting waarbij het te bewerken materiaal slechts expressiemiddel is.

Kunst laat zien wat de kunstenaar wil. Zo laat Spoerri zijn spurrie zien, zijn afval dat hij als consument in de welvaartsmaatschappij produceert. Water aan de bron gedronken, laat geen rommel achter. Coca cola wel: blikjes, petflessen, etiketten. Maar de burger wil die spurrie van Spoerri niet zien. Geen kunst, want rotzooi maakt hij zelf wel, alleen gooit hij die weg. Hij wendt zich af en gaat een mooi schilderij zoeken; bijvoorbeeld iets wat door diezelfde burger vroeger verguisd werd. De zonnebloemen van Vincent van Gogh bijvoorbeeld; maar diens doeken uit de zogenoemde kisten van Breda werden destijds verkocht om als textielafval verwerkt te worden. Wat niet wegneemt dat heel wat kunstenaars aanrotzooien.

De oorzaak van de kloof tussen kunstenaar en burger ligt in de kunst zelf. Omdat het modernisme en de abstracte kunst uitgesproken anti-burgerlijk zijn en anti-menselijk  zijn. Die kloof tussen een incrowd van kenners en de massa wordt bewust geschapen. Het gaat om de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie; expres elitair als reactie op de bombastische romantische kunst van de 19de eeuw. Het begint met een grap; een provocatie, zoals de pisbak van Marchel Duchamp; een grap die steeds serieuzer wordt genomen. Kunst moest ook aanhoudend vernieuwend zijn; zo ontstond de hijgerige jacht om steeds extravaganter uit de hoek te komen, wil je immers nog opvallen. Voorbeelden genoeg. Een dolfijn op sterk water; de spurrie van Spoerri; monochrome schilderijen; de kinderkladjes van Dumas, installaties die ontoegankelijk blijken; de opvoering van Hamlet waarin de actrice die Ophelia speelt vlak voor haar zelfmoord in haar blote kont gebukt gaat staan en zegt: “Kijk eens naar mijn sterretje.” Elitair, provocerend anti-burgerlijk iconoclasme. Dat schrijft en vindt men. En dan de belangrijkste kwestie: Wie betaalt dat allemaal? Eens legde Karel Appel uit aan een ambtenaar van de Beeldende Kunst Regeling die eens kwam zien hoe de kunstenaar werkte [met harde jazz en met verf] en of die voor subsidie in aanmerking kon komen: “Ik in mijn lawaai, ik rotzooi maar wat aan.”
Als het de overheid maar geen geld kost.

Aan kunst als een soort tweede, diepere werkelijkheid, iets wat ontstaat door vaak en veel te zien, er over na te denken, te lezen, te laten bezinken, verband leggend met eerdere ervaringen; daaraan heeft het kunstverstand geen boodschap. Het moet instant zijn. Ik kijk wat ik zie en wat ik zie is wat ik ervaar. ‘Wat een grote saxofoon’ zeggen kunstverstanden die een basklarinet zien.

Bestuurders met een kunstverstand, zoals ex-staatssecretaris van cultuur en media Medy van der Laan zei het al: “Mensen moeten zelf uitmaken wat mooi is. [...] “Ik geloof niet in het traditionele onderscheid tussen kunst met een grote k en een kleine k.” Een ambtenaar met een kunstverstand zou Van Gogh vroeger geen subsidie gegeven hebben. Gekken die hun oorlel afsnijden die rotzooien maar wat aan; maar nu prijst Medy het Van Gogh museum omdat het het merk Van Gogh goed in de markt gezet heeft. Want dat is kunst voor ambtenaren: de baat gaat voor de Kunst of kunst uit.

In NRC-Handelsblad pleiten drie kunstbazen voor een anti-elitair museum, want de huidige musea zijn elitaire reservaten. “Door het emancipatieproces dat in de twintigste eeuw werd ingezet, is niet alleen gemorreld aan het elitaire denken in het algemeen, maar ook aan het bijbehorende masculiene egocentrisme en het dominante, westerse etnocentrisme. […] het museale reservaat van de toekomst is ruimte en vrijheid voor iedereen met een nieuwsgierige geest: arm of rijk, man of vrouw, blank of zwart.…] Hedendaagse kunst is een onophoudelijk proces van vertrek en aankomen, langs alle mogelijke routes van beelden, situaties, expressies, samenwerkingsprojecten en territoria.” Zo verwoorden de bobo’s hun anti-elitaire museum in een taal die toont dat de dames en heren een kunstverstand hebben; dat zie je aan hun elitaire woordbraaksels.
Nu snap ik waarom in Parijs het museum aan de Quai d’Orsay in een station is gevestigd. Er wordt voortdurend aangekomen en vertrokken langs alle mogelijke routes. En musea zijn mondig geworden. Ze kunnen niet alleen praten maar ze zijn “zoekende tentakels die geopend zijn naar de wereld” en “die diepgang geven aan het primaat van de vluchtigheid.” En meer van die metaknollentaal. [1]

Wie heeft er wel verstand van kunst?
De discussie die weer losbarstte n.a.v. de voorgestelde bezuinigingen van de regering Rutte ging voornamelijk over “linkse hobby’s” zoals het subsidiëren van een blaasclubje die piepjanknormuziek speelt [zo kleineert de nieuwe politiek bijv. het Schönbergensemble] en schilderkunst kunst die wordt gekarakteriseerd met “dat kan mijn zoontje van zes met zijn verfdoos ook”. Met dezelfde pennenstreek schaft ze de omroeporkesten en het omroepkoor af, alsof dat ook linkse hobby’s zijn. Uit de nieuw aangetreden politieke club walmt een diepe weerzin jegens moderne kunst.







[1] Stan Huys. Meta Knol, NRC-H. 1 dec. 2006

donderdag 4 september 2014

HET STUDENT

Kwatrijn

Het student gedijt het best in half comateus gereutel
De studie en de wereld interesseren hem geen zier
Zijn Parnassos is een zuipkroeg op de Korte Heuvel
Daar laaft hij zich, niet aan Pallas, maar met sloten bier

zaterdag 21 juni 2014

MODIANO: In het café van de verloren jeugd

2014-06-21
Reis naar het einde van de tijd [Voyage au bout de la nuit]
In het café van de verloren jeugd  [Dans le café de la jeunesse perdue]



Bij boekwinkel Livius zag ik begin juni op de aanbiedingentafel een boek liggen van Patrick Modiano; een boek dat ik een jaar of vijf geleden, geleend van de bibliotheek, had gelezen. Ik had er nostalgische herinneringen aan, zonder te weten waar het verhaal eigenlijk over ging. Ik was vooral geïntrigeerd door de titel en nog meer door de naam van het hoofdpersonage.

 Modiano vertelt zijn verhalen in melancholieke ongrijpbare en toch in helder verwoorde zinnen. Vage herinneringen, flarden van ontmoetingen van vage personen op plaatsen, die hoewel met hun ware toponomie aangeduid, toch nevelig blijven. Een astronomie van donkere boulevards, steile straten, goedkope hotels, stoffige kantoren, vergeten boekwinkels, sombere kerkhoven [Montparnasse], nachtelijke metrostations, lege parken, doodlopende stegen en vooral cafés bewoond door verlopen artistieke figuren, verzopen criminelen, een beetje café De Zwart in Amsterdam, maar intens melancholischer. Modiano’s wereld heeft dezelfde sfeer als de locaties van Fellini. De verlaten bouwplekken waar het circus staat. De troosteloze clowns, de ratelende bioscoop, de versleten hoeren. De accordeon speelt Amarcord. In het boek van Modiano heten die plaatsen neutrale zones. En dan zijn er nog ergere plekken; de zwarte gaten van de stad. Zijn literaire atlas.

Het boek bij Livius is gebonden. Lelijke omslag in de Franse driekleur. Het kost maar 2,50.
Er zaten deukjes in de kaft. Ik kreeg het voor niets.
In dit boek las ik dat één van de vertellers in kantoorboekhandel, Mattei, aan de Boulevard de Clichy een boek vindt, dat Reis in het oneindige heette. Omdat de oranje kaft was gescheurd, kreeg zij het voor niets.

Modiano's boek heet In het café van de verloren jeugd. Ja, daar ben ik vaak gekomen. Het heette alleen niet de Condé. Maar het verhaal dan, dat draait om dat hoofdpersonage, over die ongrijpbare jonge vrouw en zij heet Louki. En de mijne heet Roekie.
Geen schrijver zonder de muze van zijn verloren jeugd.
Hoe vaak liepen we niet urenlang door de verlaten lanen van de verbroken dromen, de stad uit op zoek naar de horizon? De reis naar het midden van het zuiden, waar het altijd twaalf uur is. Waar de tijd stilstaat.
Het gaat niet om het doel, maar om het verlangen.

Aanvullingen/Noten

·         In de Middeleeuwen liep daar een pad dat ‘Le Chemin de la Chasse’, heette. Richting het zuiden. De Midi. Dat pad ging men al gauw Chasse-Midi noemen. Van Chasse werd in de volksmond Cherche’ gemaakt.  Voor de oorlog zat er een horlogemaker die de zaak ‘Au Cherche Midi’ had genoemd. [Bron: Jan Siebelink, De blauwe nacht, 2014].

·         In het boek -In het café van de verloren jeugd - zit een geheim, dat de oppervlakkige lezer niet opmerkt. Het raadsel van de verloren jeugd zit in de geschiedenis van de ouders van Louki en daardoor van Louki zelf. Een zwart gat. Het grootste zwarte gat in de geschiedenis van Europa. Ook in Villa Triste worden gebeurtenissen uit de Tweede Oorlog ontweken. Wie het weet, leest het boek anders.
·         In die buurt was ook een militaire gevangenis: Cherche-Midi, waarin o.a. Dreyfus werd opgesloten voor hij verbannen werd.

·         Manet van Montfrans schreef in het tijdschrift  Tirade okt. 2008 een exegese over  de allegorische gelaagdheid van Het café van de verloren jeugd, onder de titel: Dante bij Modiano: een goddelijke komedie in Parijs.  


·         Het stukje hierboven over Modiano werd geschreven op 21 juni 2014. In oktober kreeg Modiano de Nobelprijs voor literatuur.  Enig causaal verband kan niet worden uitgesloten.


Geplaatst door Joannes Maas op 14:55 http://img2.blogblog.com/img/icon18_edit_allbkg.gif


zondag 27 april 2014

NU EN ALTIJD

Nu en altijd bestaan niet
[Leyeloren 30, Lees de tijd]



Het nu en de eeuwigheid bestaan niet. Toch hoor je voortdurend deze woorden gebruiken. ‘Ik wil het [geluk, geld, eeuwig leven] nu en dat altijd, in omnia secula seculorum, amen.
Waarom bestaan het nu en de eeuwigheid niet? Ga even mee in een klein gedachte-experiment. Het nu is onmiddellijk voorbij als je nu zegt. Wiskundig gerekend nadert de tijd tot nul. Het echte nu is nul. Het bestaat niet. Dan het eeuwige. Het altijdige duurt eindeloos. Wanneer is de eeuwigheid? De eeuwigheid is er steeds; gisteren, nu, morgen. Zij is oneindig. Er zit geen begin aan en geen einde. Waar is het dan? Het continuüm is al even abstract en ongrijpbaar als het nu. Ze bestaat uit een oneindig aantallen nu. En nu bestaat al evenmin als altijd. De eeuwigheid is een idee. 
Astrologen -nee, die niet, astrologen zijn goochelaars, maar astrofysici nemen aan dat de tijd begonnen is met de oerknal en mogelijk eindigt met een imploderend heelal, waarin de tijd terugdraait tot nul. Ook is het mogelijk dat het heelal zo eindeloos uitdijt, dat de tijd zo uitrekt, dat er helemaal geen tijd meer is. Eeuwige tijd, altijd nu. De kans is groot dat we nu ergens midden in de tijd zitten; veertien miljard jaar verder is de tijd op. Er is dan geen nu en geen eeuwigheid meer. Het lijkt op het potentiërend middel in een eindeloos verdund homeopathisch medicijn. Het is niet meer terug te vinden. Verdwenen in de verdunning. Of, zoals in het heelal: tijd en eeuwigheid verdwenen in een onmetelijk zwart gat.
 Een mensenleven begint met de geboorte en eindigt met de dood; tamelijk concrete ervaringen voor wie het overkomt; maar de kosmos zou uit het niets –want wat was dat iets dat oerknalde?- zijn ontstaan en in het niets verdwijnen.  Bij dat eerste en het laatste kunnen we ons niets voorstellen. De tijd bestaat niet.

Een theoretisch fysicus uit Heidelberg, Christof Wetterich beweert dat niet het heelal uitdijt, maar dat onze meetlat krimpt. Alles wordt kleiner want de atomen krimpen. Interessant gelul. De gewichtjes die de goudhandelaren vroeger gebruikten om goud te wegen bij de inkoop, waren zwaarder dan ze aangaven en bij de verkoop gebruikten ze andere, lichtere gewichten. Daarmee veranderde de hoeveelheid goud niet; maar wel de meetresultaten en daardoor groeide de omvang van hun geldzakken. Meneer Wetterich: als alle materie krimpt, dan krimpt ook het heelal mee en krimpt de Planckmassa en de kosmologische constante van Einstein allemaal in dezelfde mate mee. Tot alles nul wordt. Of oneindig; want of het heelal krimpt tot nul of het zet uit als een  opzwellende ballon, tot die door het wegvallen van het samenhangende potentieel uiteen knalt waardoor alles verdwijnt in het niets, nul en niemendal. De eindknal.   
.