woensdag 23 september 2015

Het wereldbeeld van Wittgenstein




Het mechanische wereldbeeld van Wittgenstein
[Leyeloren 50]


Wittgenstein wist niets van Einstein en dat is jammer, want Wittgensteins natuurwetenschappelijke beschouwingen zijn nog ontleend aan Newton.
Wittgenstein had daarom nog een mechanisch beeld van de natuur.

Dat blijkt uit volgende stukken uit de Tractatus.

Neem stelling 6.3: Het onderzoek van de logica betekent het onderzoek van alle wetmatigheid. Daarbuiten is alles toeval.

Stelling 6.341: De mechanica van Newton verschaft uniformiteit aan de vorm waarin de wereld beschreven wordt.

Bij deze stelling komt Wittgenstein met een moeilijk uitleg over de beschrijving van de elementen in de vorm die we herkennen als pixels. Je hebt - even voor het gemak - een zwart-wit foto die je reduceert tot een patroon van alleen zwarte of witte pixels, zoals vroeger een cliché, een stempel met puntjes. Noem zwart (puntje =) 1 en wit (geen puntje =) 0; dan heb je een binair stelsel, de huidige standaardvorm om tekst, geluid en beeld te digitaliseren. Elk complex beeld is opgebouwd uit talloze enen en nullen, maar het systeem werkt binair met maar twee elementen, 0 en 1. Zo denkt Wittgenstein dat je met deze matrix de wereld beschrijft. Deze matrix is twee dimensionaal en dus de beschrijving ervan ook.
Een driedimensionaal matrix was technisch nog niet mogelijk.

Het volgende aspect is de tijd. Tijd is de vierde dimensie.
Volgens Wittgenstein spreekt men niet van het verstrijken van de tijd, maar dat dit proces een analoog gegeven is; gekoppeld aan het verloop van iets anders, bijv. de draaiende aardbol (alledag dag en nacht).
Causaliteit is wat zich voordoet in de loop van de tijd; niet tegelijkertijd, maar ervoor en erna. We leggen verband tussen op elkaar volgende gebeurtenissen, het verband tussen oorzaak en gevolg, al weten we vaak niet of dat verband klopt. Neem de geconditioneerde reflex als in de wet van Pavlov. De hond legt na een aantal keren verband tussen het luiden van een bel en het vallen van een pond vlees voor zijn neus. Zijn maagsappen beginnen te werken, ook als hij later alleen een bel hoort luiden. De hond denkt dat de bel de oorzaak is van het krijgen van vlees. Het vlees (en het verteringssap) is het gevolg van het luiden van een bel. Zo ongeveer werkt een natuurwet.

Of, zegt Wittgenstein: we geloven dat de zon morgen opgaat, maar weten doen we het niet.
Wat bedoelt Wiitgenstein met ‘weten’? We vertrouwen op de natuurwet. Als we er niet meer op kunnen vertrouwen dat morgen de zon weer opgaat, dan kunnen we van niets meer op aan. Al gaat niet de zon op, maar het is de aarde die draait, maar dit terzijde.
Nee, zegt Wittgenstein: De hele moderne wereldbeschouwing berust op de dwaling dat de zogenaamde natuurwetten de verklaringen zijn van de natuurlijke verschijnselen. [St. 6.371]
Wittgenstein bedoelt hiermee dat die wetten wel verklaren wat de verschijnselen doen, maar we weten nog niet waarom die verschijnselen er zijn.
Zogenaamde natuurwetten? Ja, een keer stort het zonnestelsel in en wellicht later het hele heelal, waarmee inderdaad een einde komt aan alle natuurwetten, maar tot zolang komt de zon morgen toch echt op. Wet of geen wet.
Geen God, geen Noodlot, geen natuurwet.
Er bestaat alleen een logische noodzakelijkheid.
Wat is dat dan?
Taalspel?

Stelling 6.373: De wereld is onafhankelijk van mijn wil.
Oké.
Een deeltje kan niet tegelijkertijd twee snelheden hebben. Of een punt in het gezichtsveld heeft niet tegelijkertijd twee verschillende kleuren. Zegt Wittgenstein.
Een ongelukkig voorbeeld, want kleur is geen vast object, maar een golflengte waaruit je niet een los deeltje kunt halen. Dus wat neem je eigenlijk waar? Het licht verandert steeds; de kleur hangt van de frequentie van de golf af; een groot deel is onzichtbaar [voor mensenogen]. Wist Wittgenstein niet.
Er zijn wel natuurwetten, in die zin dat bijv. lichtsnelheid een constante is. Wittgenstein vat het begrip wet semantisch op; hij ziet wet, dus iemand schrijft het voor. Het moet van iemand. Hij kan niet formuleren wat een natuurwet wel is. Een proces dat voortkomt uit de formule van Einstein e=mc2; is heel wat anders dan de evolutieleer, die stelt dat de ene soort uit de andere voortkomt, maar dit zijn geen vastgelegde wetten; maar voor een deel toevalligheden bepaald door geologische, biologische processen en ecologische omstandigheden, die steeds weer anders verlopen; wel herleidbaar tot mutaties in het DNA; pas acheraf (en niet altijd) verklaarbaar, terwijl de e=mc2 kwestie wel voor dit helaal een onontkoombaar natuurwet is, waarvan de gevolgen voorspelbaar zijn. De natuur kan de lichtsnelheid niet veranderen; wel kan het licht krommen als het beïnvloed wordt door elektromagnetische velden.


Stelling 6.41: De zin van de wereld moet buiten haar liggen.
Stelling: 6.4312 De oplossing van het raadsel in ruimte en tijd te leven, ligt buiten ruimte en tijd.
Hier weer ruimte en tijd. Had hij Einstein gekend dan heette het ruimtetijd continuüm; iets wat direct met elkaar verbonden is. [niet tegelijkertijd, niet parallel, er is immers geen aparte tijd dimensie maar een ruimtetijd verbinding; ruimte is tijd.] Daarbuiten is niets. Dus ook de oplossing van het raadsel!

Wittgenstein moest natuurlijk ook met God afrekenen die zich immers niet in de wereld manifesteert; het probleem is niet waarom er, of beter, hoe de wereld is, maar dat zij is. Er is geen raadsel, want dat zou je kunnen oplossen. De wereld is er, ze is een daadzaak, een feit.
We zien en ervaren haar, maar het waarom en de causaliteit, daar weten we niets van. Je kunt er niets van zeggen. Zegt Wittgenstein.

Terug naar de natuurwetten. Bij Newton heb je het idee van de klokkenmaker. De wereld is a.h.w. in elkaar gezet als een klok en die draait dan verder uit zichzelf door. Newton leert waarom de antipode niet van de wereld valt. De antipode valt in de antieke wereld van de aarde, omdat hij er niet op staat. Door zijn gewicht valt hij naar beneden en verdwijnt. Maar er zijn geen antipoden, nooit geweest. Dat komt zegt Newton, omdat een ding dat zich op aarde bevindt, graag de afstand tussen hetzelf en het middelpunt van de aarde wil verkorten. Het verlangt naar binnen. [Dingen met een wil?] Dat gebeurt met elk ding op elke bol. Maar bij Newton is de schepping een mechanisme als een klok. Iemand heeft het ding ooit aangezet en kan daarna niets meer veranderen, ook God niet. Dat de oude God dat wel deed door een zondvloed te sturen, moeten we zien als fictie, een metafoor, een verhaal van de ark voor de brave Noah en straf voor de zondaars.
Maar hoe komt Newton dan verder met de schepping? Dat het eeuwig zo onveranderd voortgaat? Hij wist niet dat de zon een soort kerncentrale is die op een dag zonder brandstof zit. Of dat een supergroot zwart gat zo dicht bij de zon kan komen, dat we in een fractie van een seconde met Titan en zon en al opgeslurpt worden in het eeuwige niets. Wittgenstein en Newton wisten niets van dit Einsteiniaans geweld. De Tractatus had nog veel korter gekund. Eigenlijk is de laatste zin voldoende. Er is geen filosofisch antwoord op de zinvraag.
Toch wordt er heel wat over gefilosofeerd.
Filosofie is Taalspel. Helpt niet. Wat helpt is een goeie dokter, goed voedsel en drank  – niks voor de sobere Wittgenstein. Wat ook helpt elementaire ethica en wat esthetica [zijn hetzelfde zegt Wittgenstein] want over deugd en smaak valt veel te twisten. En een zengevoel: de wereld is er zoals ze is en je komt op die wereld en je kunt er niet veel aan doen.

Wat ik zo vreemd vind aan de Tractatus en de neopositivisten (of logisch empiristen) is die moeite die wordt gedaan om deze filosofische kwesties naar een soort wiskundig model te herleiden; de symbolische logica. Wittgenstein vond dat eigenlijk zelf ook, gaf hij toe. Het zijn allemaal tautologieën, in de zin van als a = x en b =  x dan is a gelijk aan b; of als a een deel is van verzameling x en b is een deel van verzameling y en c is zowel een deel van verzameling x en y en z dan is, als a gelijk is aan c, a ook een deel van , etc. etc. Maar wat druk je ermee uit? Wittgenstein wil beweren, denk ik, dat je met allerlei stellingen alleen iets kunt zeggen wat logisch noodzakelijk voortvloeit uit de volzinnen zelf.
Hij zegt bijvoorbeeld: de dood beleef je niet. Een heel banale gedachte. Als je dood bent, weet je dat niet. Maar weten dat je doodgaat, besef je dat niet? Vraag het de terminale kankerlijder.Waarom spreekt hij zo over de dood, door eigenlijk te zeggen dat die niet bestaat? Als je in het nu leeft, in de ontijdelijkheid, leef je eeuwig en als je dood bent, heb je geen last van de gedachte dat je dood bent, dan ben je in de ontijd. Zegt de zoon uit een zelfmoordfamilie.

Wat is waar?
Als iets waar is, staat dat niet op zichzelf, maar is dat altijd met iets anders verbonden, de zgn. connectiviteit. Zonder connectiviteit geen samenhang. Als iets waar is en iets wat ermee te maken heeft ook, dan zijn ze samen ook waar. Als maar een van de twee niet waar is, of als ze allebei niet waar zijn,, dan zijn ze samen nooit waar; dus van twee proposities kan er maar een kwart samen waar zijn. Dat legde professor Stuiveling anno 1965 al uit in zijn eerste college aan de eerstejaars studenten letterkunde. [Stuiveling was taalgeleerde, maar hij had bij het CBS - het statistiekbureau - vervangende dienstplicht vervuld].
Het gaat in dit W[aar] en O[nwaar] schema niet om syllogismen, maar om binaire kwesties. Als p waar is en q waar is, dan, ...enz.

 p         q         dan p.q
W        W        W
W        O         O
O         W        O
O         O         O

Dan kan een uitspraak ook nog zinledig zijn.
Er is dus maar weinig waar.

Terug naar Einstein. Tijd en ruimte zijn niet andere dimensies. Het pixelraster is leuk om een soort matrix van de waarneming te maken, maar zegt niets over de elementaire bouwstenen van de wereld: de atomen, die zelf weer bestaan uit deeltjes, quarks, die uit kwaliteiten bestaan, zoals charm en love. Zijn het snaren of golven? De tijd is een exponent van de uitdijende wereld ontstaan uit de oerknal waarvan we niet weten wat de oorzaak is. In de causaliteit van ons bestaan, van alle materie, ontbreekt het begin. Waar is die logische noodzakelijkheid zonder aanvang? De anti-materie? De omgekeerde tijd? Zonder materie is er geen tijd, geen energie, geen heelal. Van Schrödingers kat, die tegelijkertijd dood en levend is, wat strijdt met de logische noodzakelijkheid, had Wittgenstein nog geen weet. Van Darwin had Wittgenstein evenmin kaas gegeten, met zijn star mechanisch en wiskundig beeld van de wereld. Omdat je in zijn tijd die loden erfenis had van Plato - die de zichtbare dingen ziet als afspiegeling van de idee - van het ding an sich, die verschrikkelijke klets van filosofen als Kierkegaard, altijd bezig de filosofie te verzoenen met de schepper, bang voor de wrakende God.
Ook Wittgenstein heeft dat; de wereld is een voorstelling van de dingen, of liever van de feiten, de daadzaken, maar wat zijn die? Ja, de wereld is een verzameling gebeurtenissen, van daadzaken. Maar dat een daadzaak een voorstelling is van een daarachter liggend beeld? Welk beeld moet dat dan zijn? Dat Ding an sich? Dat geen ding is. Er bestaan geen waarheden a priori.

We leven in het licht van de zon, die een ster is in een gigantische spiraalnevel die we Melkweg noemen, die op zijn beurt een piepklein stukje materie vormt in een heelal van miljarden van zulke stelsels, waarin we nooit en zeker fysiek, nooit zullen doordringen.
Wittgenstein wist hier niks van. Merkwaardig omdat hij van dezelfde generatie is als Einstein. Zijn wereldbeeld is daardoor beperkt. Van de consequenties van de bijna honderd jaar geleden geformuleerde Algemene Relativiteitstheorie had hij geen weet. Als tijd en ruimte niet meer absoluut zijn, wat dan nog wel? Dan zijn ook de waarheid en de feiten schijn.
Buiten schijnt de zon.
Lang genoeg gefilosofeerd.
Waar is mijn cultiveerhark?

donderdag 17 september 2015

BABEL



De bibliotheek van Babel
 [Leyeloren 48]

Het idee dat er een bibliotheek zou moeten zijn van alle boeken, is uitgewerkt in de fantastische roman van Jorge Luis Borges De bibliotheek van Babel.
Hij schreef dit boek in 1941. In de bibliotheek staan alle bestaande, nog te schrijven en alle denkbare boeken en de catalogus van alle catalogi en daar weer de catalogi van. Het gebouw is een rizoom: een oneindig doolhof dat enigszins is gesuggereerd in de film van de Roman van de Roos. Beelden die weer teruggaan op tekeningen van Piranesi, die je weer terugziet in de film van De ontdekking van de hemel.
In de hemel hebben ze uiteraard alle boeken.

Deze bibliotheek bestaat niet? Toch wel. Sinds kort in de virtuele digitale wereld. Jonathan Basile bouwde de bibliotheek op de site: libraryofbabel.info. De bibliotheek bevat uitsluitend, zoals uitgelegd in het boek van Borges, boeken van 410 bladzijden, per plank 32 boeken en vijf planken per kast in een zeshoekige zaal. Elke zaal van het oneindig aantal zalen heeft twee doorgangen, naar andere zalen. Je kunt er (virtueel) eeuwig doorheen dwalen.


Door zich enige beperkingen op te leggen in het aantal tekens [23 letters en 3 tekens, geen hoofdletters, maximaal 3254 tekens per blad], bevat de bibliotheek in principe 10 tot de macht 5076 stuks boeken (een andere bron meldt 10 tot de 4679e); dat zijn meer boeken dan atomen in het heelal (10 tot de macht 80), waarmee niet de eindigheid van de literatuur, maar de eindigheid van het heelal onderstreept wordt. De meeste boeken bestaan uit een zinledige reeks letters, bijvoorbeeld:  qqpkux hcr.,gxozkslrlsbdy.c.ciqqxawxsculweolqkziaoeqvaadcl ,owqtjclkjlyvrba.dis,  maar via een zoekfunctie is het mogelijk een stuk van je eigen boek te vinden (mocht je dat hebben geschreven of nog gaan schrijven). Het is niet te controleren of alle bestaande of denkbare boeken in deze bibliotheek staan, want ook dat duurt eeuwig.
Ik heb de titel van mijn tweede boek ingetikt en ja hoor, het stond er in. En nog gekker, het woord hovel (zo heet het winkelcentrum dat in mijn boek genoemd wordt) stond er naast.

rs tabbouleh antennas soullessnesses hapten prate peradventure
nosegay morkin sa, pphirines butterfats epigraphers procreations
zwindingen hovel huzzahing oaked freshmanships tricksier 
lollapalooza serpentinous cocking interbrains starworts c




Het Babelverhaal van Borges is 'werkelijkheid' geworden in de virtuele bibliotheek van het wereldwijde web alias www, een constructie die continu in de opbouwfase verkeert en almaar uitdijt, zoals het heelal ook doet. Tot het of ontploft of ineenknalt in één groot zwart gat zo groot als een tennisbal, wat ooit gebeuren gaat. Maak je geen zorgen. Wie dit leest, zal het niet meemaken.
In de bibliotheek van Borges heerst een strakke ordening van vaste galerijen, trappen, kamers en kasten. In het wereldwijde web heerst de chaos.Zelfs een piepklein onderdeel dat enige orde probeert te scheppen in de informatievloed, i.c. Wikipedia, is al een nachtmerrie van verwijzingen, zinloze feiten correcties op die kennis en doelwit van maniakale kennisverzamelaars.
Als alle kennis van de wereld is verzameld in alle denkbare boeken, wat Borges misschien nog een absurd maar toch wenselijk idee vond, dan ontbreekt er toch nog iets: nl. integratie van kennis in een denkmodel om tot begrijpen te komen. 

DOCTOR SYNTAX




DOCTOR SYNTAX OP ZOEK NAAR HET PITTORESKE

 [Leyeloren 48]



In 1812 publiceerde William Combe zijn boek: The tour of Doctor Syntax in search of the Picturesque. A Poem. Het werk werd geïllustreerd met aquatinten van Thomas Rowlandson. Dit in het 19de eeuwse Engeland zeer populaire werk is onlangs verschenen in een [eerste volledige] Nederlandse vertaling van de Tilburger Martin Hulsenboom.

Het lange verhalende gedicht van William Combe bestaat uit bijna tienduizend regels op de versmaat van de tetrameter, een viervoetige jambe. Het bleek onmogelijk om deze versmaat in het Nederlands aan te houden. Met slechts acht lettergrepen, zoals in het Engels origineel, was het onvertaalbaar. Dus koos Hulsenboom voor de pentameter of vijfvoetige jambe, wat hem twee extra lettergrepen opleverde. Daarnaast rijmen de regels gepaard. Het moet een eindeloos gepuzzel zijn geweest om dat gepaarde rijm en het jambische metrum al vertalend aan te houden. Het kostte Hulsenboom dan ook vijftien monomane maanden (schrijft hij zelf in de verantwoording) om Doctor Syntax te vertalen. In zijn vrije tijd welteverstaan, want van beroep is Hulsenboom geen vertaler. Laten we eens kijken hoe hij dat doet.


I'll make a tour -- and then I'll write it.           Ik maak een Tour en ga die dan beschrijven
You well know what my pen can do,               Je weet, mijn pen is toch behoorlijk vaardig
And I'll employ my pencil too: --                     En ik hanteer het potlood niet onaardig.
I'll ride and write, and sketch and print,        Als ik dat alles ook kan laten drukken,
And thus create a real mint;                           Schep ik een werk dat allen zal verrukken.
I'll prose it here, I'll verse it there,                 Wat proza hier en een gedichtje daar:
And picturesque it everywhere.                     Ik pittoresk het zomaar bij elkaar.
I'll do what all have done before;                   Toeristen zal ik volgen van weleer,
I think I shall -- and somewhat more.            
Hun spoor zal ik betreden – en nog méér.
At Doctor Pompous give a look;                       Ik wil dat jij Pompeus zijn boek bekijkt:
He made his fortune by a book:                      Die heeft zich met dat werk immens verrijkt
And if my volume does not beat it,                  En schiet mijn resultaat tekort,
When I return, I’ll fry and eat it.                    Belandt mijn boek na terugkeer op mijn bord.

Gepaard rijm is – vind ik – niet mooi, zeker als het eind van de zin of deelzin aanhoudend samenvalt met het eind van de regel (zoals bij sinterklaasgedichten). Dus moet er nu en dan geënjambeerd (over de regeleinden doorgelezen) worden. Ziehier in de bierkelder:

De ale, die arme sloebers kommer doet
Vergeten, stroomde dra in overvloed.

En al rijmend ervaart de lezer meteen wat het pittoreske is:

Als ik aandachtig kijk naar de Natuur
In haar smaragdgebladerde paruur
Of in haar almaar wisselende voile
Van najaarsbruin of gouden zomerpraal
Of zachtjes blankbevlokt, wanneer het vriest
En zij haar bontgetinte tooi verliest,
Dan voel ik louter eerbied voor de Macht
Die ons bekoort met al die kleurenpracht.

Dat het met het gepaard rijm niet altijd uitkwam (i.e. praal rijmt op voile ) blijkt op een flink aantal plaatsen, waar met een accolade aangegeven wordt dat drie regels op elkaar rijmen.

De wagen schokte plots – de wielen kraakten –
En Syntax’ medepassagiers ontwaakten.
Ook Knorrepot. Hij geeuwde lomp en kwaakte:
‘Da’s toch geen snelheid! Wat een slappe hap!’
De jongedame riep: ‘We gaan juist rap!’

Wat maakt het zinnig om dit eens beroemde werk van Combe anno nu in het Nederlands te vertalen? Er is hier geen mens die Doctor Syntax kent [of het moet ene Doctor Paardekooper zijn wellicht]. Het is als bij de alpinist die antwoordde op de vraag waarom hij een berg beklimt: ‘omdat hij daar is’. En dat onbekende boek moest dus vertaald worden. Al met al een gigantische klus, waarbij de vertaler vaak moet hebben gedacht: ‘Waar ben ik aan begonnen, maar ja, eenmaal begonnen tot aan het einde doorgeklommen.’ Maar onderweg vooral: wat een lust in het spelen met de taal, dat zich toont in vaak sublieme vertaalvondsten. Lauwerkransen, paukenslagen en trompetgeschal en slingers van lampjes in de Hulsenboom!

Doctor Syntax is de stamvader van de zonderlingen (archetype van de verstrooide professor), die wij hier kennen, als Meester Prikkebeen alias Steckelbein of Monsieur Cryptogame. De held van ons verhaal maakt, zo laat de ondertitel zien een Tour; iets wat rijke jongelieden (hierboven anachronistisch aangeduid als toeristen) in de 17de -19de eeuw deden: P.C. Hooft en J.W. von Goethe bijvoorbeeld. Sommigen (Goethe) schreven daar dan een lang verhaal over. Einddoel Rome, soms zelfs Napels. Zo’n Grand Tour duurde makkelijk een jaar of langer. Onze Doctor gaat maar een aantal weken op pad in eigen land en hij rijdt met zijn paard Grijsje over landelijke wegen op zoek naar het pittoreske. Via Oxford en Liverpool reist hij niet naar Rome, want hij eindigt in Londen, waar niet het pittoreske, maar gok- en geldlust heersen. Een Petit Tour dus. Syntax zit vaak te mijmeren over zijn boek, dat hij gaat schrijven en schetsen en dat hij al verkoopt nog voor hij de reis beëindigd heeft.

De boekverkoper in Paternoster Row (in Londen):
                 Dit Boek wordt zó door mij gepubliceerd,
                                   Dat het zichzelf probleemloos adverteert!
                                   Op zo’n groot opus mag men niet besparen:
                                   Ik druk beslist tweeduizend exemplaren.

Het object van de satire is wel duidelijk. Naast de karikaturale onhandigheid en het gezwatel van een doorgeleerde broodmagere schoolmeester-dominee is er de spot met de Engelse maatschappij. De satire is vooral gericht op de kunst van het pittoreske. Na een paar eeuwen waarin de schilderkunst zich vooral bezig hield met het conterfeiten van religieuze en mythische voorstellingen, kwam er met de romantiek aandacht voor het natuurlijke landschap, maar dan doorleefd met gevoel: mysterie en drama (ruïnes in nevelig maanlicht), kortom het pittoreske. De theorie over wat een pittoresk tafereel is, werd in Engeland geformuleerd door William Gilpin, die hierboven wordt aangeduid als Doctor Pompous. De schilder werd verondersteld de natuur een handje te helpen door haar romantisch, dus dramatischer, woester en levendiger voor te stellen. (maar weer niet gothic).[1] Zo werd deze schilderstijl een aanjager van het toerisme, dat begon met rijke Engelsen die met een schetsboek op zoek gingen naar een echt bestaand schilderachtig landschap, dat dan vooral gevonden werd in Italië. Zo ver gaat Doctor Syntax niet.

De tekeningen van Rowlandson maken in Doctor Syntax van die destijds populaire romantiserende schilderingen een karikatuur. Deze aquatinten werden stuk voor stuk eerst gemaakt, waarbij Combe dan een verhaal bedacht. Zo ontstond er een aaneenrijging van belevenissen. Doctor Syntax wordt beroofd en door stieren op de hoorns genomen; hij valt in het water bij een ruïne; verliest zijn geld bij de renbaan; verkoopt zijn paard dat wordt mishandeld; hij vertelt zijn ervaringen waarbij iedereen in slaap valt, etc. Uiteindelijk loopt alles weer goed of liever gezegd nog beter af. Het is een vermakelijke geschiedenis, alleen voor onze tijd misschien nogal tam. Daarbij komt natuurlijk dat [niet Engelse] lezers van nu de subtielere passages en dus de essentie van de satire niet steeds aanvoelen. Dat verhelpt zelfs een knappe vertaling niet.
Waar dit allemaal op slaat, vindt u uitgelegd in het boek zelf.
Lees dat boek. Gebonden, geïllustreerd, ingeleid en geannoteerd. U betaalt geen cent teveel voor dit juweel. Boekverkoper en uitgever Donker heeft alvast tweeduizend stuks gedrukt.

Joannes Maas




[1]  Het pittoreske bevindt zich kunsthistorisch gezien tussen het voorafgaande classicistisch estheticisme en de heftig romantische kunst van het sublieme (denk aan Turner, Van Gogh). In de hedendaagse kunstbeschouwing is het pittoreske, hoewel geïnspireerd  door Nederlandse landschapschilders als Ruysdael,  (maar zonder dat sublieme licht) zowat synoniem aan rustieke salonkunst. Combe was er dus vroeg bij door de populariteit van het pittoreske – en vooral het commerciële aspect - tot voorwerp van zijn satire te maken. Je getuigde van goede smaak als je zo’n rustiek landschap tegen het behang hing of (nog steeds) hangt.