dinsdag 18 juli 2017

ANTIPATHIEKE (ROMAN-)PERSONAGES - Deel 1


Antipathieke personages

1. Personages

In 1960 schreef Willem Frederik Hermans een essay getiteld Antipathieke romanpersonages. Er zijn veel onsympathieke personages. Ook onder schrijvers.
In dit essay maakt Hermans onderscheid tussen twee soorten schrijvers: journalisten en romanschrijvers.
Journalisten doen verslag; ze vertellen ons wat er ergens gebeurd is, bijvoorbeeld over mensen die universiteiten bezetten en anderen die de bezetters er weer uit moeten slaan. Zo heeft iedereen wat omhanden in deze wereld. Vindt de journalist een bezetter sympathiek, dan schrijft hij voor De Waarheid; vindt de journalist de bezetter antipathiek dan schrijft hij dat in De Telegraaf. Zo’n journalist heeft geen geweten, maar een baas die zijn inkt betaalt.
Een romanschrijver bedient zich van personages. Deze kunnen sympathiek of antipathiek zijn, maar dat hangt niet zozeer af van de baas van de schrijver; hij heeft geen baas. Als hij wel een baas heeft die hem vertelt waarover hij moet schrijven, dan is hij geen schrijver maar een letterknecht.
In het najaar van 2009 verschenen twee romans die allebei handelen over de studentenacties in het jaar 1969. De ene gaat over de Amsterdamse bezetters en de andere over de Tilburgers. Er zitten opvallend veel overeenkomsten in beide boeken als het gaat over het decennium van de provo en de boze student. De wiet, de vrije liefde en all that jazz, nou ja rock and roll dan, met die in detail beschreven vuile studentenkeukens, de onsmakelijke seks, het pseudomarxistisch gedram en de zwarte drankholen; kortom het tijdsbeeld van de revolte van de jaren zestig. De verschillen springen evengoed in het oog.
De hoofdpersoon-verteller in de roman van Tymen Trolsky [Jasper Mikkers] met de titel Karl Marx Universiteit is ene Fedde Reephof. Hij is geen student, maar, jawel, journalist. Anders gezegd: het perspectief van deze roman ligt bij een één generatie oudere letterknecht van het Tilburgse dagblad Het Nieuwsblad van het Zuiden. Hij wordt door zijn werk - het verslaan van studentenacties en door het lot van zijn zoon die bij de studentenopstand in 1968 half comateus is geslagen door de Parijse politie en via de seks met studente Nicole in de leefwereld van de bewoners van de studentenflats aan de Tilburgse Verbernelaan de revolte ingezogen. Dan worden zijn verslagen ook nog eens gecorrigeerd door een oud-militair, want de krant dient niet de burger maar de fabrikant en de pastoor. Maar toch: Fedde gaat iets begrijpen. Hij wil geen letterknecht meer zijn, maar deelnemer.
Hoe dat allemaal verloopt, kunt u beter zelf lezen. Het is een goed gedocumenteerd boek over de Tilburgse universitaire wereld en de studentencafés in de roerige jaren zestig, maar het boek is – en dat komt merkwaardig genoeg juist door de keuze van de schrijver, geen roman met sym- of antipathieke personages, maar een tijdsdocument; een geschiedenis in romanvorm met een allegaartje aan figuranten, gebaseerd op verifieerbare personen die soms met hun echte naam - professor zus en zo - en soms met een doorzichtig pseudoniem worden aangegeven. Zo is er ene Ewoud die met zijn woeste Bakoeninbaard herkenbaar is als Albert Siebelink, die op 20 mei 1969 met een paar maten, student of niet, onmiddellijk de fabrieksstad in het zuiden des lands verliet, om het Maagdenhuis in Amsterdam te gaan bezetten. Dat gebouw werd al door de politie belegerd, daarom moesten ze over een tien meter hoge ladderbrug van de aula naar het Maagdenhuis klauteren. De strijd en de solidariteit kenden geen hoogtevrees.

Anders gezegd: de roman van Trolsky is geen roman, maar een journalistiek werk – in de dreinerige betekenis van Willem Frederik Hermans. De schrijver zelf heeft lang geweifeld of hij de schrijversnaam Trolsky of zijn eigen naam Mikkers zou gebruiken. De laatste zinnen van het boek geven dit aan: “Zou hij [Fedde zelf, onze journalist] ooit kunnen vertellen wat hij had meegemaakt in het afgelopen jaar? Hij dacht van niet. Misschien in de vorm van een roman. En onder pseudoniem. […] Maar in het geval dat …hij de roman zou schrijven. Hij wist welk pseudoniem hij zou gebruiken.” Dus Fedde incarneert in Trolsky of andersom. Einde boek.

U ziet; er opent zich een vallei van perspectieven. De verteller, een journalist, is ene Fedde; onze schrijver heet Jasper Mikkers en het boek moest onder pseudoniem uitgegeven. Maar Mikkers had geen keus aan pseudoniemen: het kon Trolsky zijn, zijn oude nom de plume, of Mikkers. Maar Mikkers, die meneer met zijn roodpaarse jasje, zijn krullende lokken en zijn fraaie kat, moet staan voor de authenticiteit, niet voor de fictie; hij wil niet instaan voor die Fedde, maar voor een romanschrijver. Het boek mocht geen sleutelroman zijn. En dat is erg moeilijk als voortdurend de hele incrowd van Tilburgse regenten en studenten je voor de voeten loopt. De grote verdienste van dit boek is dat zorgvuldig in kaart is gebracht hoe dat revolutiejaar –van mei 1968 Parijs tot begin juni 1969 Tilburg - verliep. Door te kiezen voor een journalist kon Mikkers binnenkijken in – vaak letterlijk – allerlei keukens van de tijd – maar het boek is meer een tijdsdocument dat vanuit een slimme invalshoek een blik biedt op die tijd; een boek dat elke Tilburger moet lezen, al was alleen al om de cynische blik op de plannen van Cees de Sloper om de hele binnenstad af te breken en er brede verkeerswegen aan te leggen voor een toekomstige stad van vierhonderdduizend bewoners. Of neem de beschrijving van studentenkamers bij Tilburgse hospita’s, met hun typische Tilburgse manier van praten. Kostelijk.
Je kunt heel goed zien dat Mikkers in zijn boek een panorama, een tijdsbeeld, wil maken; hij heeft er 83 hoofdstukken voor nodig. Literair niet van grote schoonheid; journalistiek van een hoog gehalte. Iemand moet het doen, zegt men, Jasper Mikkers heeft het gedaan. En goed gedaan.

Dan verscheen er tegelijkertijd, ‘dat kan geen toeval zijn’, schreef Willem van de Vrande in Leydraden (het blad van de Literaire Kring) - een roman van Joannes Maas over een meimaand straatrumoer in Amsterdam 1969: Werklust ’69.
Dit boek is allesbehalve een journalistiek verslag. De bezetting van het Maagdenhuis en het leven op straat is nauwelijks – zij het met terzijdes - ingebed in achtergronden. Wat er voor 1 mei 1969 gebeurde en wat er na 1 juni gebeurde, bijvoorbeeld bij de maagdenhuis-processen wordt niet verteld. De actie valt rauw op het dak. Op de eerste bladzijde slaat de politie onschuldige passanten in elkaar en het boek eindigt met een kater (en een kat). De hoofdpersoon is geen journalist; maar een loner, die als werkstudent gegevens verzamelt voor de inlichtingendienst - welke dienst precies, is niet duidelijk. Hij rommelt wat in de maagdenhuisarchieven, smokkelt dossiers weg en brengt er vervalste voor terug; vindt al die vermarxing van de studieacties maar niks; twijfelt aan alles en iedereen en is voortdurend, hoewel hij zo mager is als een lat, hongerig, niet alleen naar Broodje van Kootje maar vooral naar seks. Dat gaat er dan meestal nogal onsmakelijk aan toe. Friettenten en studentenhuizen zijn vooral vies, vet en vunzig. Er loopt geen onderzoeksjournalist rond, maar een januskop met broeierige bedoelingen en valse bezigheden. Een onaangenaam mens, een bleke kwal, een mispunt. Kortom een antipathiek romanpersonage.
Hier ligt duidelijk het verschil tussen Trolsky en Maas.
Trolsky twijfelt over zijn personage, terwijl bij Maas geen twijfel is; een mispunt. Mikkers zit in zijn maag met zijn fictie; hij roept: ik schrijf een roman; maar het is geen sleutelroman. Bij de presentatie van zijn boek in Salon Seize (theaterfoyerzaaltje in Tilburg) ging hij uitdrukkelijk in op deze keuze: ik wilde een roman schrijven, terwijl de interviewer (Frans Godfroy) herhaaldelijk benadrukte dat het boek zo doorzichtig is als de glaspuien van de universiteit: daar loopt die, dat is die. Trouwens voor zover de zaal vol zat, zat zij vol met de beschreven personages.
Bij Maas is dat complexer. Zijn boek is heel strikt vanuit een wat autistische ik-figuur geschreven; een bedenksel, een fictief mens, een vehikel, evenals Fedde. Maar Maas maakt er ook geen geheim van dat de gebeurtenissen in het boek authentiek zijn. Authentiek, wat is dat? Ja, alles wat gebeurt, is gebeurd, maar op totaal verschillende tijden en plaatsen – dat staat in een toelichting op de achterflap: de verbeelding moest een handje helpen, net als bij Mikkers. Zonder verbeelding zijn er alleen losse feiten (Daadzaken, zegt Wittgenstein). Maar waarheid? Een nep soort waarheid.
De kritiek maakt altijd dezelfde fout - de studenten letterkunde worden er voortdurend op gewezen, vooral bij een roman met het ik-perspectief - en dat is dat wat het hoofdpersonage doet, beleeft en denkt - hetzelfde zou zijn als wat de schrijver deed, beleefde en dacht. Voor de kritiek en zeker voor het grote publiek valt de schrijver samen met de verteller.
“De sympathie of antipathie die de romanfiguren opwekken, blijft zelden of nooit tot deze figuren beperkt, maar gaat zich uitstrekken tot de schrijver van de roman, zelfs al komt deze laatste in het boek helemaal niet voor,” schrijft Hermans in zijn essay. De schrijver van Werklust – in het echte leven docent aan één van onze elitaire scholen - ziet niets in die marxistische idealen, doet onaangenaam tegen argeloze mensen, zeikt lieve meisjes af omdat ze varkensoogjes hebben; niemand deugt of is wel gemanipuleerd, etc. Moeten we zo’n persoon onze kinderen laten lesgeven? Een mispunt voor de klas, dat van die boeken behandelt waar leerlingen van moeten bulken.
Wat zegt Hermans nog meer. “Overigens heeft de sympathie of antipathie die een romanpersonage opwekt, niets uit te staan met de naar algemene erkende maatstaven gemeten deugd of ondeugd die hij tentoonspreidt of met de mate waarin hij de algemeen verbreide geconditioneerde reflexen blijkt te delen. Hij kan elke nacht een moord plegen.”
Ciske de Rat mag zijn moeder vermoorden. Hij krijgt ons mededogen, want zijn moeder is een loeder. James Bond neukt elke spionne, mits knap genoeg, schiet pardoes alle boeven af, knalt hele eilanden de lucht in, trekt zich niks aan van de wet en dat zonder smet op zijn onberispelijk kostuum. Kortom een held. Immens populair. Een zeer sympathiek romanpersonage. Prins Bernhard was er bevriend mee. Met Fleming bedoel ik, Bonds schepper. Mogen wij dan ons moeder vermoorden; zijn wij liscensed to kill?
Waarom wemelt de literatuur van antipathieke personages?
Madame Bovary, c’est moi, zei Flaubert. Dat was natuurlijk een provocatie. Was Flaubert een hysterische verbeeldingszieke schizofrene lustvolle vrouw? Nee, Flaubert zat de hele dag aan een bureau in een bedompte kamer naar een opgezette papegaai te kijken. Hij ging zeker niet naar een modesalon om een jurk te passen.
“Het beoordelen van handelingen, van daden, eist van de kant van de lezer oordeelskracht; maar in de mondelinge uitingen van de romanhelden is dikwijls een beoordeling al verwerkt. Niets is daarin zo moeilijk als een romanfiguur te laten zeggen dat door de schrijver ironisch bedoeld is, niets schept zoveel misverstand;” vervolgt Willem Frederik Hermans.
Mikkers heeft ervoor gekozen zijn personage achter een journalist te verstoppen, eentje met een schuldgevoel omdat hij zijn zoon heeft verwaarloosd. Hij moet en wil hetzelfde ondergaan, in coma gelagen worden. Het personage in Werklust verstopt zich achter citaten. Als iemand zegt: ‘Doe niet zo gek’, dan citeert hij Shakespeare: ‘Ik ben alleen gek bij noordoostenwind.’ Hij kiest geen partij, hij is een opportunist. Hij maakt een liefje belachelijk door haar uit haar varkensoogjes te laten huilen; maar ergens in het boek staat verstopt dat hij haar heel leuk vindt. In het boek zitten voortdurend tekstflarden uit liedjes en verhalen, de vertolking van het levensgevoel van die tijd. A splendid time is guarenteed for all. Iets wat Trolsky ook goed doet – voedsel proeven, geuren opsnuiven, huid betasten, muziek beluisteren, ogen troosten, kortom zintuigen laten werken, niet alleen dat intellect, dat hinderlijke denken dat je voortdurend doet twijfelen, weifelen; maar afgaan op je gevoel en intuïtie –de mix van zinnen en instinct – waarmee de jaren zestig inging tegen de regels, tegen de brave plicht; tegen wat hoort. Geen revolutie (van die muffe neomarxisten), maar de revolte.
 (De revolte, in deel 2: het vervolg)


Geen opmerkingen:

Een reactie posten