Het Nederlands lijdt aan obesitas
Is
er verschil tussen: ‘Er loopt een hond op straat’ [1] en ‘Een hond loopt op
straat’[2]?
Volgens
de taalkundige Sterre Leufkens niet. Het woordje ‘Er’ is volgens haar
overbodig. Hoezo?
De
informatie in de twee voorbeeldzinnen is formeel hetzelfde. Er is een straat en
daar loopt een hond. Maar toch zit er verschil in de betekenis. Het kan zijn
dat een vrouw aan haar man vraagt of er nog iemand op straat te zien is. De man
staat een beetje verveeld buiten te kijken en zegt dat er een hond loopt.
Verder niets of niemand. Bij de tweede voorbeeldzin, denk ik onmiddellijk aan
het begin van een verhaal. Een hond loopt op straat. Hij heeft een doel; hij
loopt niet zomaar wat rond. Door de propositie van het zinsdeel ‘een hond’
hebben we ook geen toevallig huisdier, maar een hond en geen hondje, laat staan
een kat. Er gaat iets gebeuren. Zin [2] is het begin van een queeste. Mag de
formele betekenis van de zinnen hetzelfde zijn, de nuance in de zinsvolgorde,
maakt het verschil.
Stel
nu dat de man had geantwoord: ‘Een taalkundige loopt op straat’[3]? Dan is het
verschil nog groter. De vrouw denkt: Wat een gek antwoord, hoe weet mijn man,
dat de wandelaar een taalkundige is? Aan een hond kun je zien, dat hij een hond
is, maar niet aan een wandelaar dat hij talenkenner is. Wat doet hij op straat,
waarom zit hij niet achter zijn taalbureau? Of bedoelt de man: ‘Er loopt een
taalkundige op straat [4]’? Aha, denkt de vrouw. Daar is de buurman weer, de man die
altijd de taalfouten van mijn man corrigeert, terwijl hij gewoon boekhouder is.
Zin [4] wordt zo een sarcastische uitspraak. De buurman is geen talenkenner,
maar een pietje precies.
Maar
voor taalkundige Sterre Leufkens is er geen verschil. Sterker nog, er had, veel
efficiënter, kunnen staan: ‘Een taalkundig loop op straat’[5]. En waarom zeggen we
niet: ‘De meisje geef mij de bonnetjes’[6]? Schaf het lidwoord ‘het’ af, maak
alle werkwoordvervoegingen identiek; schrijf alle meervoudsvormen met een
eind-s en doe de verkleinwoorden ook maar weg. Dan krijg je: ‘De meid geef mij de bons’[7]. Is dat hetzelfde? Nee, want bij zin 7 denkt u echt aan iets
anders.
Sterre
Leufkens meent dat het Nederlands vol zit met grammaticale overbodigheden en
aan obesitas lijdt. Dat maakt ze op uit een vergelijking van het Nederlands met
eenentwintig [!] andere talen. Je zou denken met o.a. het Duits (naam- en
andere taalvallen) en het Italiaans (naamvallen en nog veel meer verbuigingen),
maar nee. Ze vergelijkt het Nederlands met de grammatica van het Bantawa, het
Japans, het Tsjoektsjisch (taal van treinmachinisten?), het Sheko en zo voorts.
Asjemenou. Hebben we hier een onderzoeker die jaren onder de bevolking van
eenentwintig landen (o.a. Dagestan, Tamil Nadu, Samoa) heeft verkeerd om aan het
vaderland [in haar moedertaal] te melden dat het Nederlands een omslachtige en
inefficiënte taal is, terwijl die andere talen allemaal veel doelmatiger zijn
en geen overbodigheden kennen? Welnee. Sterre Leufkens heeft haar taalonderzoek
lekker thuis gedaan met tweeëntwintig grammaticaboeken. Leest ze Japans, Tamil,
Kharia, Egyptisch-Arabisch? Blijkbaar wel. Allemaal doelmatige en efficiënte
talen. Dus weg met die obesitas. Als
we van het Nederlands een pidgintaal maken, dan verdwijnen al die betekenisloze
elementen en regels en wordt de taal transparant. Geleuft Leufkens.
Terwijl de taalkundig over straat loop en de regen val, zie zij overal oude pands sta en ze denk: ‘historical junk’, daar zit de stad en de taal vol met. Weg met die meuk!
Terwijl de taalkundig over straat loop en de regen val, zie zij overal oude pands sta en ze denk: ‘historical junk’, daar zit de stad en de taal vol met. Weg met die meuk!
Tja,
van zulke wetenschap krijg ik hysterical jeuk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten