vrijdag 19 september 2014

LEVE DE DWAZEN [Irralorifa 3]

Leve de dwazen

[Leyeloren 32]

Van allen die leven zijn de dommen en de dwazen het leukst, omdat zij dingen zeggen en doen waarover wij allen kunnen hoofdschudden en schuddebuiken, omdat we onszelf  er zo goed in herkennen. De dwaas houdt ons een lachspiegel voor waarin we onszelf zien. De Uilenspiegel van onze tijd heet You Tube. Op het internet wemelt het van de hilarische filmpjes waarin mensen zich dwaas, onnozel en riskant gedragen. Je zou menen dat de aarde exclusief wordt bevolkt door dwazen. Zeshonderd jaar geleden schreef Erasmus al dat de wereld wordt geregeerd door de zotheid. En van alle dwaze zijn de ijdele geleerden en de betweters degenen die ons het meest doen lachen wanneer zij volharden in hun dwaasheid.
Tot een bijzonder subgenre van de dwazen zijn zij die behept zijn met een kunstverstand.

Het kunstverstand in Nederland

[Irraticon, Kunstverstand]

In Nederland hebben velen een kunstverstand, vooral bij de overheid. Het kunstverstand raakt danig in de war met nieuwe (post-) moderne en abstracte kunst. Abstracte kunst is een reactie op een wereld die “al verklaard” is. Anders gezegd: abstracte kunstenaars weerspiegelen hun wereld als niet meer te weerspiegelen. Of ze weten niet hoe ze die wereld moeten zien, omdat de verklaringen niet voldoen. Hoe het ook zij: abstracte kunst is per definitie onbegrepen kunst. Een verzamelnaam voor moderne, vaak abstracte kunst, is modernisme. Postmodernisme reageert weer op de stijliconen van het modernisme; de postmodernen maken geen onderscheid tussen hoge en lage kunst. Je geeft Mona Lisa een snor. Postmodernen houden van conceptuele kunst.
Moderne kunstvormen zijn per definitie elitair en anti-populistisch; de kunst is niet langer een reproductief medium; ze gaat veel meer uit naar de individuele uiting waarbij het te bewerken materiaal slechts expressiemiddel is.

Kunst laat zien wat de kunstenaar wil. Zo laat Spoerri zijn spurrie zien, zijn afval dat hij als consument in de welvaartsmaatschappij produceert. Water aan de bron gedronken, laat geen rommel achter. Coca cola wel: blikjes, petflessen, etiketten. Maar de burger wil die spurrie van Spoerri niet zien. Geen kunst, want rotzooi maakt hij zelf wel, alleen gooit hij die weg. Hij wendt zich af en gaat een mooi schilderij zoeken; bijvoorbeeld iets wat door diezelfde burger vroeger verguisd werd. De zonnebloemen van Vincent van Gogh bijvoorbeeld; maar diens doeken uit de zogenoemde kisten van Breda werden destijds verkocht om als textielafval verwerkt te worden. Wat niet wegneemt dat heel wat kunstenaars aanrotzooien.

De oorzaak van de kloof tussen kunstenaar en burger ligt in de kunst zelf. Omdat het modernisme en de abstracte kunst uitgesproken anti-burgerlijk zijn en anti-menselijk  zijn. Die kloof tussen een incrowd van kenners en de massa wordt bewust geschapen. Het gaat om de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie; expres elitair als reactie op de bombastische romantische kunst van de 19de eeuw. Het begint met een grap; een provocatie, zoals de pisbak van Marchel Duchamp; een grap die steeds serieuzer wordt genomen. Kunst moest ook aanhoudend vernieuwend zijn; zo ontstond de hijgerige jacht om steeds extravaganter uit de hoek te komen, wil je immers nog opvallen. Voorbeelden genoeg. Een dolfijn op sterk water; de spurrie van Spoerri; monochrome schilderijen; de kinderkladjes van Dumas, installaties die ontoegankelijk blijken; de opvoering van Hamlet waarin de actrice die Ophelia speelt vlak voor haar zelfmoord in haar blote kont gebukt gaat staan en zegt: “Kijk eens naar mijn sterretje.” Elitair, provocerend anti-burgerlijk iconoclasme. Dat schrijft en vindt men. En dan de belangrijkste kwestie: Wie betaalt dat allemaal? Eens legde Karel Appel uit aan een ambtenaar van de Beeldende Kunst Regeling die eens kwam zien hoe de kunstenaar werkte [met harde jazz en met verf] en of die voor subsidie in aanmerking kon komen: “Ik in mijn lawaai, ik rotzooi maar wat aan.”
Als het de overheid maar geen geld kost.

Aan kunst als een soort tweede, diepere werkelijkheid, iets wat ontstaat door vaak en veel te zien, er over na te denken, te lezen, te laten bezinken, verband leggend met eerdere ervaringen; daaraan heeft het kunstverstand geen boodschap. Het moet instant zijn. Ik kijk wat ik zie en wat ik zie is wat ik ervaar. ‘Wat een grote saxofoon’ zeggen kunstverstanden die een basklarinet zien.

Bestuurders met een kunstverstand, zoals ex-staatssecretaris van cultuur en media Medy van der Laan zei het al: “Mensen moeten zelf uitmaken wat mooi is. [...] “Ik geloof niet in het traditionele onderscheid tussen kunst met een grote k en een kleine k.” Een ambtenaar met een kunstverstand zou Van Gogh vroeger geen subsidie gegeven hebben. Gekken die hun oorlel afsnijden die rotzooien maar wat aan; maar nu prijst Medy het Van Gogh museum omdat het het merk Van Gogh goed in de markt gezet heeft. Want dat is kunst voor ambtenaren: de baat gaat voor de Kunst of kunst uit.

In NRC-Handelsblad pleiten drie kunstbazen voor een anti-elitair museum, want de huidige musea zijn elitaire reservaten. “Door het emancipatieproces dat in de twintigste eeuw werd ingezet, is niet alleen gemorreld aan het elitaire denken in het algemeen, maar ook aan het bijbehorende masculiene egocentrisme en het dominante, westerse etnocentrisme. […] het museale reservaat van de toekomst is ruimte en vrijheid voor iedereen met een nieuwsgierige geest: arm of rijk, man of vrouw, blank of zwart.…] Hedendaagse kunst is een onophoudelijk proces van vertrek en aankomen, langs alle mogelijke routes van beelden, situaties, expressies, samenwerkingsprojecten en territoria.” Zo verwoorden de bobo’s hun anti-elitaire museum in een taal die toont dat de dames en heren een kunstverstand hebben; dat zie je aan hun elitaire woordbraaksels.
Nu snap ik waarom in Parijs het museum aan de Quai d’Orsay in een station is gevestigd. Er wordt voortdurend aangekomen en vertrokken langs alle mogelijke routes. En musea zijn mondig geworden. Ze kunnen niet alleen praten maar ze zijn “zoekende tentakels die geopend zijn naar de wereld” en “die diepgang geven aan het primaat van de vluchtigheid.” En meer van die metaknollentaal. [1]

Wie heeft er wel verstand van kunst?
De discussie die weer losbarstte n.a.v. de voorgestelde bezuinigingen van de regering Rutte ging voornamelijk over “linkse hobby’s” zoals het subsidiëren van een blaasclubje die piepjanknormuziek speelt [zo kleineert de nieuwe politiek bijv. het Schönbergensemble] en schilderkunst kunst die wordt gekarakteriseerd met “dat kan mijn zoontje van zes met zijn verfdoos ook”. Met dezelfde pennenstreek schaft ze de omroeporkesten en het omroepkoor af, alsof dat ook linkse hobby’s zijn. Uit de nieuw aangetreden politieke club walmt een diepe weerzin jegens moderne kunst.







[1] Stan Huys. Meta Knol, NRC-H. 1 dec. 2006

Geen opmerkingen:

Een reactie posten