1
Mosae Gargouley
Kennismaking
Ik was
zestien en rookte pijp. Een korte, beetje gekromde pijp. Zo’n ding dat de jonge
leraar klassieke talen rookte. Dat stond intellectueel. Sigaren voor de
fabrikant en de pastoor, sigaretten voor de boekhouders en shag voor de
arbeiders. En voor de boekenwurmen pijpen.
Ik rookte die pijp vooral bij bijeenkomsten van de
schoolvereniging, want eigenlijk had ik de pest aan die vieze smaak van die
pijp, misschien omdat ik er veel bij zeverde, zodat er van dat smerige nicotinesap
in je mond liep. De pijpen verdwenen al gauw in een rommellaatje. Relikwieën
van puberale studentikoziteit.
Dus op die dag dat ik bijna zeventien werd, zat ik aan
mijn pijp te lurken, toen ik ineens een gedachte kreeg, die alle aandacht op
eiste. Niet die losse flarden die ergens tussen de synapsen in het brein
zwerven, maar een opdringerige gedachte die op een eerlijk antwoord wachtte.
Die gedachte was: Wat doe jij eigenlijk op deze aardbol
terwijl die zijn rondjes draait? Het brein sprak mij aan in de tweede persoon.
Wat doe jij eigenlijk, wat voeg jij toe aan deze wereld, meer dan wat
tabakswalm, melige grapjes en een vier voor wiskunde? En ik dacht: ik moet wat
doen; ik moet iemand worden. En iets bijdragen aan de wereld.
Kortom de meest gestelde existentiële vraag: Wie ben ik?
En daaruit volgend: wat wil ik, wat kan ik. wat kan ik leren en wie kan ik
worden?
Dat moest ik meer eens grondig onderzoeken.
Ik wilde eerst ingenieur worden. Maar met een vier
voor wiskunde en een vijf voor natuurkunde was dat niet zo handig. En ook wilde
ik natuurlijk schrijver worden, schrijver van toneelstukken. En toneelspeler.
En geluidstechnicus of regisseur. En verliefd. Rijk niet, veel geld
interesseert me niet. Maar geen armoede, dat ook niet. Er zijn maar een paar
schrijvers die niet arm zijn. Toneelspelers meestal idem dito. Leraar leek me
niks, al die irritante koppen vol mee-eters en gele puisten en maar ruften, die
pubers. Nee, dank je wel.
Ik moest eerst maar eens betere cijfers halen voor de
B-vakken. Toneelspelen deed ik al bij de toneelclub van de school, rollen als
de criminele Italiaanse dokter in Zwarte koffie, een moordstuk van
Agatha Christie. Verliefd was ik voortdurend, maar vooral eenzijdig en
geluidstechniek leek me een leuke hobby, maar niet als werk. Niet ruig genoeg
voor roadie. Weg met die pijp. Drum kopen en gele vloeitjes. Maar shag vond ik
ook vies. Mijn vader, de boekhouder, rookte Golden Fiction. Mooie naam voor een
sigaret. Gouden verzinsel.
Waartoe wij op aarde zijn, dat blijft de kernvraag. Het
antwoord stond ooit in de catechismus. Maar dat je wat moet doen, om wat te
worden, dat is zeker. Het leven is van jezelf en alleen diezelfde jezelf moet
er wat van maken, want een ander doet dat niet voor jou.
Dus ik ging hard studeren en begon aan het schrijven van
een melodramatisch toneelspel in vijf bedrijven geheten: De lafaard. Het
thema ging over mezelf; hoe te handelen in een conflict. Gegeven: een geweldige
fuif in een huis zonder ouders. Hoofdscène: een fataal gevecht. Bloed en liefde
in omgekeerde volgorde.
En daarna wil ik Nederlands studeren. In de grote stad.
Wie ik ben, weet ik na zestig jaar nog niet precies. Ik
speelde en regisseerde toneel, ik schrijf verhalen en ik maak opnamen met mijn
geluidsrecorder. Rijk ben ik niet, maar arm evenmin. Over de liefde schrijf ik
in andere delen. En ik gaf zesendertig jaar les aan de mooiste mensen van de
wereld: de pubers.
Met roken ben ik gelukkig al vroeg gestopt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten