vrijdag 26 december 2025

Mosae GarGouley kennismaken

 

1

Mosae Gargouley

Kennismaking

 

 Ik was zestien en rookte pijp. Een korte, beetje gekromde pijp. Zo’n ding dat de jonge leraar klassieke talen rookte. Dat stond intellectueel. Sigaren voor de fabrikant en de pastoor, sigaretten voor de boekhouders en shag voor de arbeiders. En voor de boekenwurmen pijpen.

Ik rookte die pijp vooral bij bijeenkomsten van de schoolvereniging, want eigenlijk had ik de pest aan die vieze smaak van die pijp, misschien omdat ik er veel bij zeverde, zodat er van dat smerige nicotinesap in je mond liep. De pijpen verdwenen al gauw in een rommellaatje. Relikwieën van puberale studentikoziteit.

Dus op die dag dat ik bijna zeventien werd, zat ik aan mijn pijp te lurken, toen ik ineens een gedachte kreeg, die alle aandacht op eiste. Niet die losse flarden die ergens tussen de synapsen in het brein zwerven, maar een opdringerige gedachte die op een eerlijk antwoord wachtte.

Die gedachte was: Wat doe jij eigenlijk op deze aardbol terwijl die zijn rondjes draait? Het brein sprak mij aan in de tweede persoon. Wat doe jij eigenlijk, wat voeg jij toe aan deze wereld, meer dan wat tabakswalm, melige grapjes en een vier voor wiskunde? En ik dacht: ik moet wat doen; ik moet iemand worden. En iets bijdragen aan de wereld.

Kortom de meest gestelde existentiële vraag: Wie ben ik? En daaruit volgend: wat wil ik, wat kan ik. wat kan ik leren en wie kan ik worden?

 

Dat moest ik meer eens grondig onderzoeken.

 

 Ik wilde eerst ingenieur worden. Maar met een vier voor wiskunde en een vijf voor natuurkunde was dat niet zo handig. En ook wilde ik natuurlijk schrijver worden, schrijver van toneelstukken. En toneelspeler. En geluidstechnicus of regisseur. En verliefd. Rijk niet, veel geld interesseert me niet. Maar geen armoede, dat ook niet. Er zijn maar een paar schrijvers die niet arm zijn. Toneelspelers meestal idem dito. Leraar leek me niks, al die irritante koppen vol mee-eters en gele puisten en maar ruften, die pubers. Nee, dank je wel.

Ik moest eerst maar eens betere cijfers halen voor de B-vakken. Toneelspelen deed ik al bij de toneelclub van de school, rollen als de criminele Italiaanse dokter in Zwarte koffie, een moordstuk van Agatha Christie. Verliefd was ik voortdurend, maar vooral eenzijdig en geluidstechniek leek me een leuke hobby, maar niet als werk. Niet ruig genoeg voor roadie. Weg met die pijp. Drum kopen en gele vloeitjes. Maar shag vond ik ook vies. Mijn vader, de boekhouder, rookte Golden Fiction. Mooie naam voor een sigaret. Gouden verzinsel.

 

Waartoe wij op aarde zijn, dat blijft de kernvraag. Het antwoord stond ooit in de catechismus. Maar dat je wat moet doen, om wat te worden, dat is zeker. Het leven is van jezelf en alleen diezelfde jezelf moet er wat van maken, want een ander doet dat niet voor jou.

Dus ik ging hard studeren en begon aan het schrijven van een melodramatisch toneelspel in vijf bedrijven geheten: De lafaard. Het thema ging over mezelf; hoe te handelen in een conflict. Gegeven: een geweldige fuif in een huis zonder ouders. Hoofdscène: een fataal gevecht. Bloed en liefde in omgekeerde volgorde.

En daarna wil ik Nederlands studeren. In de grote stad.

 

Wie ik ben, weet ik na zestig jaar nog niet precies. Ik speelde en regisseerde toneel, ik schrijf verhalen en ik maak opnamen met mijn geluidsrecorder. Rijk ben ik niet, maar arm evenmin. Over de liefde schrijf ik in andere delen. En ik gaf zesendertig jaar les aan de mooiste mensen van de wereld: de pubers.

Met roken ben ik gelukkig al vroeg gestopt.

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten