maandag 3 maart 2025

JOUW STEKELIGE WOORDEN

VINCENT HAMAN 

                                        ELMI VAN HEEM


JOUW STEKELIGE WOORDEN

MISDAAD EN LIEFDE

ROMAN
HMX 2023




Korte inhoud

Wanneer Vincent Haman zijn baan als leraar kwijt raakt, belandt hij in de drugsgeldtrafiek en daardoor in de problemen. Op de vlucht voor een drugsbende na een moordaanslag, roept hij de hulp in van zijn studievriendin, Elmi van Heem. Ook zij verkeert in een crisissituatie, maar toch probeert zij te achterhalen wat er met Vincent gebeurd is. Ze gaat hem zoeken in de hoop samen een nieuw bestaan op te bouwen. Maar wat is de rol van Roekie, zijn gangstermeisje 

        In 1991 werd de Femisbank in Baarle Nassau gesloten door de Fiscale Opsporingsdienst. Bij deze bank kon je geld wegzetten op anonieme rekeningen; waardoor deze bank al gauw veel klanten had in het criminele milieu. De plotselinge sluiting heeft tot op heden verregaande consequenties, zoals de vermoedelijke vergismoord-aanslag op de kunstenaar Rob Scholte, zijn vriendin en ongeboren kind. Het failliet van de bank werd de aanleiding van deze roman.

 In dit boek gaat het niet over de grote raderen van de geldmaffia, maar over de radertjes die het systeem draaiende houden, zoals de geldkoerier en zijn gangstermeid, die in gevaar komen, wanneer de geldmachine vastloopt. Het boek heeft weliswaar kenmerken van een thriller, maar het gaat niet zozeer over de daders en hun daden maar over de gevolgen; wat wel collateral damage wordt genoemd, een eufemisme voor een hoop ellende bij argeloze handlangers en onschuldige slachtoffers. 

 De roman is volgens de titelpagina geschreven door twee vertellers: Vincent Haman en Elmi van Heem. Achter deze pseudoniemen verschuilt zich de samensteller van het boek. Waarom dan toch twee pseudoniemen? Omdat in het boek de verhalen staan van twee mensen die samenkomen in een grotendeels fictief, maar realistisch verteld verband. 

Als een roman gebaseerd is op feitelijke gebeurtenissen en concrete locaties dan is het logisch dat bestaande personen en toestanden daarin een rol spelen; zij staan voor de authenticiteit, maar ook voor soortgelijke personen en situaties. Daarom zijn -als in een recept- delen waar gebeurde en fictieve verhaalelementen vermengd om ze boven dat anekdotische kader te plaatsen, waardoor de  personages geen individuen meer zijn, maar ‘actors’. Hun daden zijn gemaakt van woorden.

Een roman is een construct, een georganiseerde vorm van handeling, waarin de schrijver de waarheid manipuleert, zodat die past in het verhaalconcept. Daardoor is de inhoud van het boek niet direct autobiografisch te herleiden en verwijzen personages niet één op één naar specifieke personen. Het personage Vincent komt in de problemen omdat hij dingen doet die een verstandig mens uit zijn hoofd zou laten. Zonder de hulp van Elmi zou hij nog altijd ronddolen in het land Nod ten oosten van Eden.

Opbouw 

De roman 'Jouw stekelige woorden' is opgebouwd uit vijf 'boeken' met elk een eigen verteller of vertelstijl. Naast 'Boek Vincent' en 'Boek Elmi' - de auteurs - zijn dat  'Boek Roekie', 'Boek Staf' (die als verteller ook een bijdrage levert) en het boek 'Secretum' het geheime schrift. Elk boek bestaat uit zeven hoofdstukken die in de roman ineengevlochten zijn, zodat het gebeuren vanuit verschillende perspectieven wordt benaderd. Het geheel maakt de roman tot een patchwork van teksten, waarin de aandachtige lezer steeds nieuwe patronen ontdekt en verbanden kan leggen door schakels in de tijd. De thematische stelling is de vraag. Waarom doen mensen iets, waardoor ze in de problemen kunnen komen? Hoe bepalen toeval, penibele omstandigheden, moedwil en misverstand ons handelen? De intrige van de roman draait om de relatie van Vincent met Roekie, zijn gangstermeisje, en om die met Elmi en Eli. In het boek staat vooral het handelen van deze drie vrouwen centraal. Zij laten zich niet (meer) domineren en zoeken een eigen weg in deze wereld vol stekelige struiken.

[Het boek -hardcover 256 bladz.- is uitgegeven in eigen beheer en verkrijgbaar voor 20 euro     excl.  verzendkosten, bij de beheerder: joannesmaas@live.nl  of leyeloren@gmail.com Via de mail ontvangt u de nodige gegevens.]


In onderstaande blogs van Leyeloren (Bijlagen JSW) ga ik nader in op de achtergronden van het boek.

Bijlage 1: Over de herkomst van de naam Vincent Haman. 
Bijlage 2: Het kasteel bij La Napoule
Bijlage 3: Het reine en het vuile

Aanleg Ecologische verbindingszone bij Riel; maar wie betaalt ervoor?

 

Wie betaalt de ecologische verbindingszone langs de Rielse Leij?

[Twee dorpen aan de Leij (vervolg)]

 

Aanleg Ecologische verbindingszone

In 2025 is de Brabantse Delta langs Riel begonnen een ecologische verbindingszone aan te leggen met grote meanders. Een ecologische verbindingszone is een strook natuur die natuurgebieden met elkaar verbindt. Groene verbindingen tussen de natuurgebieden zorgen ervoor dat dieren en planten niet geïsoleerd raken. Als die kunnen uitwisselen met dieren en planten in andere gebieden lopen zij minder het risico om uit te sterven.  Deze zone verbindt het gebied tussen de Rillaersebaan/Tilburgseweg en de Rielsedijk met het gebied bij het Bels Lijntje en met de Kaaistoep. Deze zone die nu wordt aangelegd is in totaal 700 m lang en zal in 2026 gereed zijn.

Maar wie betaalt dat?

Brabantse Delta kon met dit project beginnen omdat de gemeente Goirle toestemming heeft gegeven aan een projectontwikkelaar i.c. dhr. Leenders om in hetzelfde gebied aan de Rielse  Dijk zes woningen te bouwen. Dit project betreft de aanleg van het landgoed Leyvennen. Tegenstand van milieuorganisaties heeft niet geholpen. Hiermee wordt de aanleg van bovengenoemd verbindingszone bekostigd. Anders gezegd: de aanstaande bewoners betalen voor de dure grond en de winst gaat naar dhr. Leenders die de grond, let wel landbouwgrond, kon overnemen. Dit gebeurde bij een potje bridge. De gemeente heeft immers geen geld en staat blijkbaar bewoning in een ecologisch gebied toe.

 

Twee Brabantse dorpen aan twee Leijen

Twee Brabantse dorpen in één gemeente met ieder een eigen Leij

 

Ten oosten van Riel loopt de Leij, bij het Riels Laag ligt de Oude Leij en pal achter Goirle stroomt de (Nieuwe) Leij (voormalig fabrieksriool). Deze laatste Leij is nu deels gedempt  om in de nieuw uitgediepte bedding van de Oude (!) Leij te gaan stromen. Wikipedia heeft het over de Oude Leij bij Goirle die vlak bij de Poppel  ontspringt en een andere Wikipedia pagina heeft het over een Lei, een beek in NB die ontspringt bij een bron bij Baarle Nassau. Het is een ratjetoe aan Leijen en aan bronnen waar ze zouden ontspringen. Verwarrende namen en niet bestaande bronnen.

Over welke beek hebben we het als we het over de Leij, Ley of Lei hebben? Waar is hun stroomgebied? Dat is nog niet zo eenvoudig. Zeker niet wanneer er geen water staat in de bedding zoals in de zomers van 2018 en 2019. Bovendien zijn de lopen van alle beken in ons land zo vaak verlegd en vooral rechtgetrokken om het regen- en afvalwater zo snel mogelijk af te voeren, dat de oorspronkelijke beddingen vaak verdwenen zijn. Nu de beken geen afvoersloten meer zijn, wordt er gewerkt aan natuurherstel.

 

“Landschappen zijn door de mens herhaaldelijk opnieuw ingericht en geordend naar de behoeften, ideeën en mogelijkheden van de tijd. Elke periode (sinds de Bronstijd 2000 v Chr.) kende daarbij haar eigen processen die het ruimtegebruik hebben beïnvloed. In het landschap zijn voortdurend sporen van menselijke activiteiten uitgewist, waarna er nieuwe aan werden toegevoegd. Jongere elementen of structuren liggen tussen of juist over oudere heen. Het huidige landschap is het resultaat van een wisselwerking tussen enerzijds de natuur en anderzijds vele generaties van mensen.” [Bron: Brabants Landschap, Tijdschrift nr. 200 (2018-2019).

 

 

Een duidelijk voorbeeld hiervan is de Leij langs Goirle die twee keer in een halve eeuw verlegd is. In 1967 werd de Oude Leij gedempt en een nieuwe Leij uitgegraven vlak achter de textielfabrieken (voor de afvoer van afvalwater) en in 2021 werd de Oude Leij uitgegraven en de Nieuwe Leij gedempt, om in het nieuwe dal achter en op het terrein van de gesloopte fabrieken woningen te bouwen. Want de nood is hoog, de vooruitgang heilig, de projectontwikkelaars begerig en dat beekdal ligt daar toch maar te niksen. Daar was niet iedereen het mee eens.

 

                                               “Blèèf mee oew tengels van ons rivierke

                                                Iedere kronkel is ons eige goed!!!”                                                                                      dichtte VABO in 1967 (Bron: Goirles Belang)

 

Hoe het begon

 

Tienduizend jaar geleden eindigde de laatste ijstijd. Op wat nu Nederland is, lag toen geen permanente ijskap, maar wel bereikten gletsjers en het dooiwater onze gebieden en lieten daar stuwwallen, stenen en dikke lagen löss en dekzand achter. De vegetatie was shraal, het land moeras en er leefden nauwelijks grote dieren, laat staan mensen.

Na 5500 v. Chr. ontstaan er moerasbossen, heide en laagveengebieden en vormen zich de eerste beken en rivieren die in de warmer wordende bodem hun loop meanderen. Er leven grotere dieren die weer jager-verzamelaars aantrekken. In het landschap ontstaat reliëf, lagere en hoger liggende gebieden die bewoning mogelijk maken. In de Bronstijd vestigen zich hier, bijv. op de Regte Heide de eerste bewoners die vee gingen houden en het land gingen bebouwen. Op de hoger gelegen dekzandgronden begroeven ze hun doden in paalgraven. Aan de lage zijden van dit gebied (dat toen veel groter was dan de huidige Regte heide) stroomde schoon water door de beken. Aan de oostkant stroomde de Leij die nu langs Goirle loopt richting Oisterwijk en aan de westkant de Leij die door het Riels Laag en langs het dorp Riel naar Dongen gaat. Deze twee beken noemen we hier voor het gemak: de Rielse Leij en de Goirlese Leij.

 

Het stroomgebied van de Brabantse beken

Vaak vragen mensen: waar is de bron van of waar ontspringt de Goirlese of de Rielse Leij?

De Leijen hebben geen bron. De beken in Brabant zijn zogenaamd laaglandbeken. Ze ontspringen nooit uit echte bronnen. Het regenwater dat overal op de bodem valt, vloeit bij laaglandbeken via geultjes en smalle slootjes samen tot een breder slootje. Wanneer er verderop een wat forsere waterloop ontstaat, dan spreken we van een beek. Het water ia dus niet afkomstig van een vaste bron, maar van honderden slootjes verspreid over het hele stroomgebied en het is dus ook tevergeefs zoeken naar dé bron  of dé oorsprong van een Brabantse beek. [Bron: Beken in Brabant]. Het hangt dus van de regen af of en waar de beek stroomt. In de laatste drie zomers voor 2021 heeft het maandenlang niet of nauwelijks geregend en stond er dus geen water in de bovenloop van de beken.

 

De Rielse Leij

Op zoek naar de oorsprong van de ‘Rielse Leij’ die volgens het Wikipedia-artikel hierboven, komt uit een bron bij Nijhoven ging ik naar de kapel ten westen van Baarle. Nou daar sta je dan bij Nijhoven. Geen bron te vinden.; geen water, niks. Maar op de bodemkaart van Nederland zie je wel dat er iets ten noordoosten van de kapel een aanvoergeul ligt: het begin van het stroomgebied van de Rielse Leij. Het is daar nl. het hoogste punt (27 m) boven NAP en als het flink regent stroomt het water naar het noorden iets oostelijk weg in de richting van Het Sas (22 m), het Ooievaarsnest, het Riels Laag en met een grote bocht om Riel, verder noordwestelijk richting Dongen. Daar heet de beek dan ook Donge.

 

De Goirlese Leij

Er zijn nog meer aanvoergeulen te zien bij Baarle. Een paar kilometer verder naar het zuidoosten in de buurt van Kievitshof zie je op de bodemkaart één van de aanvoergeulen van de bovenloop van de Popppelse Leij. Ook daar is het 27 m boven NAP. De Poppelse Leij loopt parallel aan de grens en komt bij het op één na noordelijkste puntje van België bij grenspaal 211 in Nieuwkerk. Nederland binnen, De Roovertse Leij komt ook uit België, verder oostwaarts. Deze leij komt bij grenspaal 209 Nederland binnen; stroomt door landgoed Gorp en Roovert en komt voor Gpirle samen met de Poppelse Leij.Vroeger heette deze waterloop Aa, vandaar een wijk in Poppel die Aarle heet.   

 

We hebben dus twee aparte beken, één oostelijk van Riel en één oostelijk langs Goirle en hoewel de bovenloop van het stroomgebied van beide beken dus vrij dicht bij elkaar liggen en over vijftien kilometer min of meer parallel lopen (NNO) maken ze nergens contact. Terwijl de Rielse Leij overgaat in de Donge (bij Dongewyck) om uit te monden in de Amer, gaat de Poppelse Leij halverwege aangevuld met het water uit de Roovertse Leij een meer oostelijke richting op langs Goirle, het Leijpark en Moerenburg en als Voorste Stroom door Oisterwijk om uit te monden in de Dommel die boven Den Bosch eindigt in de Maas: de enige rivier in Brabant. Alle andere stroompjes in de provincie zijn beken. Het Brabants reliëf is getekend door zijn zandruggen en beekdalen.

 

De twee Leijen wijken ten zuiden van Goirle en Riel uiteen. Die uitwijkbeweging komt omdat tussen de stroomgebieden hogere zandruggen liggen; in het zuiden de Regte Heide en noordelijker de Loonse en Drunense duinen. In Tilburg zelf heb je midden in de stad een dal in die zandruggen tussen het Heike en de Heuvel. Als het vroeger hard regende stond de Koningswei onder water. Alle beken in Brabant ten oosten van Tilburg gaan naar het noordoosten (Bossche broek) en alle beken ten westen van de stad gaan richting de Biesbosch (Amer/Oude Maas).

 

Bovendien vormt de Rielse Leij de grens tussen West-Brabant en Oost-Brabant. En niet alleen geografisch, maar ook als dialectgrens én als bestuursgrens (o.a. waterschapbeheer) en bovendien als de grens tussen het bisdom Breda en dat van Den Bosch. Omdat sinds de tweede helft van de 20e eeuw  allerlei bestuurlijke reorganisaties werden ingezet, kwam door een speling van het lot het dorp Riel dat eerst bij de gemeente Alphen hoorde (West Brabant) nu bij Goirle terecht (want dat wou niet bij Tilburg) en zit het hoofkantoor van de politie van West Brabant en Zeeland (!) in Tilburg, terwijl de veiligheidsregio en de GGD-regio weer anders ingedeeld zijn. Dat bestuurlijke lappendeken kent geen gezamenlijke grenzen.

 Middenlinks van Tilburg de Rielse Leij en rechts de Goirlese Leij

 

Nog iets over de geschiedenis van de middenloop en de vonders in de Rielse Leij

Dat men niet met zijn tengels van de beken af kan blijven blijkt al uit het begin van dit stuk, maar het kan nog gekker. Er heeft een plan bestaan om de Rielse Leij en de Donge te kanaliseren en bevaarbaar te maken vanaf de Regte Heide. Riel aan een kanaal; dat noemde men toen normaliseren. Dat normaliseren van beken begon al in de 19de eeuw. Bedenk dat er twee honderd jaar geleden nog maar twee miljoen mensen woonden in het gebied dat nu Nederland heet. Dat zijn  er minder dan er  nu alleen al in Noord-Brabant wonen. Door de aanleg van kanalen – toen de belangrijkste vervoeraders, werden de beken gebruikt als wateraanvoer. Ze werden voor het uitbreiden van de steden en dorpen, het  spoorweg- en wegennet, wegen en  vooral ten gerieve van de landbouw overal rechtgetrokken. De fabrieken gebruikten de beken als riool. Vooral leerlooiers en textielfabrieken hadden veel water nodig bij de productie. In Tilburg werden bij gebrek aan beekwater blauwsloten gegraven waardoor chemisch afval stroomde dat ontstond bij het schoonmaken van huiden  en bij het verven van textiel. Blauwsloten waren stinkende geulen die uitkwamen in één van de Leijen. In Goirle stonden de twee grote textielfabrieken niet voor niets aan de Leij. Bij de Rielse Leij had je een aantal leerlooierijen staan. Nij is het tij gekeerd en worden de beken niet meer gebruikt als riool. Landschapsbeheerders zijn bezig met de beekbeddingen zo ver mogelijk terug te brengen tot vroeger. Het gebied tussen de twee Leijen is namelijk historisch en landschappelijk een van de oudst natuurgebieden in Nederland. De Rielse Leij stroomt in het Riels Laag langs de Regte heide. Dit heidegebied werd 20000 jaar gelden al bewoond door jager-verzamelaars; zij legden grafheuvels met een krans van palen aan.

Het oude bruggetje bij het Hoefke en ook bij Aesvoorde zijn plekken waar al in de 16de eeuw doorwaadbare plaatsen waren, een zgn. voorde. Terwijl paarden en wagens door het water gingen, liepen de voetgangers  over een houten bruggetje: de vonder. Vandaar de naam van een straat en de school in het dorp Riel aan de Leij.


dinsdag 25 juni 2024

Gelukkig zijn is moeilijk

 

‘Gelukkig zijn is moeilijk’

 

Deze uitspraak is van de schrijver Michael Cunningham geboren in 1952. Hij geeft les aan Yale in literatuur en creative writing. Hij is getrouwd met de psychoanalist Ken Corbett.

Cunningham brak door met zijn boek The Hours dat is gebaseerd op Mrs. Dalloway van Virginia Woolf. Het boek werd met succes verfilmd. In het werk van Cunningham spelen gezinnen en families de hoofdrol. Dat heeft voor Cunningham alles te maken met zijn homoseksualiteit in de periode dat veel vrienden aan aids stierven en hij daardoor met indringende familierelaties te maken had en met vrienden een hulpgroep oprichtten om als een soort alternatieve familie  hen te helpen die door hun eigen familieleden waren verstoten. 

 

In het interview met De Volkskrant (15 juni 2024) naar aanleiding van de Nederlands vertaling van het boek Dag (geïnspireerd door Woolfs: To the lighthouse) deed Cunningham een paar belangrijke uitspaken over het schrijven van literatuur.

 

Allereerst maakte hij een opmerking over kinderen (die hij als homo niet heeft) Kinderen worden (ook in boeken) vaak als simplistisch  beschouwd, alsof ze allemaal op dezelfde wijze denken en redeneren. Hij vindt dat kinderen vaak bijzonderder en origineler reageren dan zij als volwassenen zullen zijn. “Als je opgroeit. worden allerlei eigenaardigheden en eigenzinnigheden als het ware uit je geslagen.”

Ook is hij negatief over het Amerikaanse wensdenken en het vooruitgangsgeloof dat achter de horizon een betere wereld wacht. Dat ‘On the road’ het geluk te vinden is; een romantisch beeld van tweehonderd jaar geleden dat werd gecreëerd tijdens de trek naar het westen, waar niet het geluk, maar meestal de rauwe realiteit van de teleurstelling wacht.

De huidige situatie aan veel (Amerikaanse) universiteiten is een waar strijdtoneel geworden waar dode witte mannen worden gecanceld en docenten die zich vergissen in de juiste aanspreek voornaam-woorden worden beschuldigd van non-inclusiviteit, wat zou zorgen voor een 'onveilige' omgeving. 

Maar nu naar het schrijven zelf.

1.     Herschrijven! Geef de zinnen in je verhaal die je zelf fantastisch goed vindt een A en de gewone zinnen een B. Dan ga je herschrijven en wel alle zinnen met een A, omdat je daarin pronkt met je talent en omdat je de aansteller in jezelf moet temmen. Het gaat om de helderheid en de voortgang van je verhaal.

2.     Metaforen! Bepaalde (meestal jonge) schrijvers hebben vaak een voorkeur voor ‘originele’ metaforen, maar het zijn meestal manke vergelijkingen, omdat ze zich niet goed inbeelden hoe zo’n beeld werkt. Een voorbeeld: de felle regenbui verdween even snel als sneeuw voor de zon. Dit is niet alleen een clichébeeld maar het botst ook, want het gaat over een regenbui en niet over sneeuw.

3.     Luisteren! Luister naar waar mensen over praten en hoe ze dat doen. Ontdek dat veel mensen verlangen naar een ander leven, omdat ze mislukking, teleurstelling, ziekte en ellende ervaren en zij door de sociale media voortdurend geconfronteerd worden met levens die interessanter en beter lijken dan het hunne (al weten we allemaal dat dat niet waar is). Toch ontwikkelen we een wensdenkmechanisme dat ervoor zorgt dat we nooit echt gelukkig en tevreden kunnen zijn.

4.     Intrigeren! Tenslotte nog een klassieke tip voor de intrige. Twee personen kunnen een stabiele relatie hebben. Stuur er een derde op af en zorg er voor dat door deze indringer of buitenstaander spanningen ontstaan. De intrigant is een bron van rijkdom voor een schrijver.

 

dinsdag 7 november 2023

OXYMORON [Irralorifa 7]

 

Morosofie                                                                                         

                              Moron

                                                            Morias

                                                                                          Moros   

                                                                                                                Oxymoron

Dat de aarde plat is, kun je zelf zien; dat hoeft geen betoog. Dat Texel een overblijfsel is van het verzonken Atlantis dat is logisch, want het Nederlands is de moedertaal van alle talen, dat in het Aards paradijs gesproken werd en dus ook op Atlantis en daardoor nog steeds op Texel (volgens Becanus).


Mensen die geloven in absurde theorieën en die niet gevoelig zijn voor tegenwerpingen noemt men morosofen. Gekke geleerden of geleerde gekken, genoemd naar moros, Griekse voor dwaasheid en sofie voor wijsheid.

In Amerika (VS) werd het woord moron gebruikt als scheldwoord voor iemand die zich lomp en dom gedraagt. Tot in de jaren zestig werden kinderen onderworpen aan een intelligentietest  waarmee het IQ werd vastgesteld. Op de schaal van Binet-Simon gaat het om mensen met een IQ tussen de 50 en 75 die geclassificeerd werden als debiel of in Amerikaans slang: moron.

Inmiddels is debiel ook een scheldwoord geworden en worden deze tests niet meer gebruikt.

Een morosoof is beslist geen debiel, maar zijn brein is op hol geslagen en het dendert in zijn dwaasheid vrolijk door tot in de volstrekte absurditeit. Een mooi voorbeeld in de Nederlandse schrijver en alchimist Harry Mulisch met zijn leer van de octaviteit, die de compositie van de wereld bepaalt.

 Het woord moron vinden we ook terug in oxymoron. Dit is een uitdrukking die in strijd is met zichzelf: geleerde gek bijvoorbeeld.  Het ene deel sluit het andere uit. Je bent gek of je bent geleerd; je dient de wetenschap of je vertelt verzinsels en hoort thuis in Huize Thierry.

Nu zou de mensheid weinig plezier beleven als we geen dwazen waren. Overal op de wereld kent men wel een zottenfeest zoals het carnaval, maar de feestgangers weten goed (als ze weer nuchter zijn) dat het om een spel gaat. In de literatuur is de lof der zotheid een vorm van satire. Je spot met de waanwijze geleerden; de autoriteiten en de predikers, maar ook de met de gewone mens en zijn leefwijzen door juist hun dwaasheden te prijzen. Uilenspiegel hield de mensen een spiegel voor; Erasmus schreef in 1509 zijn Morias Encomium. Zonder de dwaasheid kan de wereld niet bestaan

 

O brwaling love! O loving hate!

O, any thing of nothing first create!

O heavy lightness! Serious vanity!

Mis-shapen chaos of well-seeming forms!

Feather of lead, bright smoke, cold-fire, sick health.

Still-waking sleep, that is not what it is!

This love feel I, that feel no love in this.

De domheid regeert [Irralorifa 6]

 De domheid regeert

 Aangezien de domheid regeert, moeten we haar loven. De lof der domheid wordt dan ook overal gepredikt. De televisie en de zogenaamde sociale media, zijn de kansels van deze predikers. De cultuur van de domheid hecht geen waarde aan intelligentie of kennisniveau. Gebrek aan interesse en aan feitenkennis, is juist iets om trots op te zijn. De wetenschap wordt gewantrouwd en krijgt de schuld van alle problemen. Niet de boeren die verantwoordelijk zijn voor de uitstoot van ammoniak, maar de wetgever die de lucht- en bodemkwaliteit probeert te verbeteren.



De lof der domheid wordt gepredikt door de dommeriken zelf. De onwetenden moeten worden geëmancipeerd en kennis van zaken wordt belachelijk gemaakt. Desinformatie, complot-denken en onbenul worden de norm. Als het niet zo erg was; dan kon je er nog mee lachen. Dat was ook de bedoeling van Erasmus met zijn Lof der Zotheid, waarin hij de dwaasheid hekelde. Hij wilde de domheid onschadelijk maken door haar te bespotten. Zijn tekst werd wereldwijd bewonderd. Maar in onze tijd wordt iemand die de domheid bespot, i.c. Sander Schimmelpenninck, door tv-makers van Vandaag Inside gecanceld. Hij is de enige niet. Het is geen taalspel meer; deze ironie van de ironie, maar een zeer verontrustend verschijnsel. Want de domheid wordt brutaal en kwaadaardig. Wetenschappers die de waarheid proberen te vertellen, worden belachelijk gemaakt met ‘alternatieve’ feiten, politici worden bedreigd met fakkels en de politie wordt aangevallen met stenen en vuurwerk.

Binnen Europa is er  - volgens Schimmelpenninck - geen land waar de domheid zo gecultiveerd wordt als in Nederland. De dominantie van de dommeriken kan doorslaan in de terreur van de domheid. Dat is niet iets om te lachen; maar om te vrezen en te bestrijden. [i]

 

Nu is het helaas zo dat de zotheid ook in de regering meeregeert. Er komt een minister vertellen dat hij elk jaar honderdduizend woningen gaat bouwen; terwijl provinciebesturen op last van de rechter geen vergunningen mogen afgeven voor woning- en wegenbouw, zolang de stikstofuitstoot van de landbouw; zeg maar ammoniakvervuiling, niet structureel vermindert. Maar maatregelen om de stikstofdepositie aan te pakken worden door de regering alsmaar uitgesteld uit angst voor de veeboeren, die met de BBB verkiezingswinst inderdaad de zittende macht een lesje leren. Er is helemaal geen stikstofprobleem toch?

Wie iets belooft (woningen bouwen, aardbevingsschade herstellen, opzettelijke fouten met toeslagen vergoeden, veebedrijven inkrimpen) wat niet waargemaakt wordt of kan worden, verliest zijn geloofwaardigheid en staat voor zot. Zeker, ja, nee, ha ha, ha, fijne dag nog.       

 

[i] Met dank aan de column van Sander Schimmelpenninck in De Volkskrant, 27 maart 2023

donderdag 2 november 2023

AUSTERLITZ - W.G. SEBALD

 

AUSTERLITZ 

Het verhaal van Austerlitz begint in 1967 in de Salle des pas perdus, de wachtkamer van het station in Antwerpen, waar de-ik ‘de schrijver’ in gesprek raakt met een raadselachtige vreemdeling, die Austerlitz heet en die, zo blijkt later in het verhaal, in 1939 vlak voor het uitbreken van de oorlog op vierenhalfjarige leeftijd in Praag met een Kindertransport door zijn Joodse moeder op de trein is gezet naar Londen om te ontkomen aan de Jodenvervolging. Hij komt terecht in de pastorie van een dorp in Wales bij een kinderloos en vreugdeloos  domineesechtpaar. Daar groeit hij op, eenzaam, beroofd van zijn herkomst, zijn taal en zijn naam. Als volwassene zwerft hij door Midden-Europa naar eigen zeggen wegens zijn interesse in bouwtechnische zaken, maar in wezen is hij op zoek naar zijn herkomst. Daarom speurt hij overal in de personenregistraties van talloze archieven en bibliotheken. Hij verhuist zelfs van Londen naar Parijs waar zijn vader Maximilian Aychenwald zou hebben gewoond en maakt daar talloze wandelingen in de illusie hem op straat te ontmoeten, tot hij in de archieven van de Bibliothèque National ontdekt dat Maximilian al in 1942 vanuit Drancy op transport is gezet en in nacht en nevel is verdwenen.

 

Na die eerste ontmoeting komt de schrijver, die eveneens door Europa zwerft als was hij een nazaat van de melancholische dichter Hölderlin die te voet duizenden kilometers door Midden Europa aflegde, komt de schrijver dus, Austerlitz ‘toevallig’ tegen op allerlei plekken, vooral stations, musea, kerkhoven, bibliotheken, archieven en vestingen (forten) die in de Tweede Wereldoorlog gebruikt werden als gevangenissen en concentratiekampen. Bij elke ontmoeting vervolgt Austerlitz zijn tragisch geschiedenis die zich zo stap voor stap onthult. In 329 bladzijden zonder hoofdstukindeling; dus in één blok tekst – maar regelmatig doorschoten met zwart-wit foto’s - is Austerlitz voortdurend aan het woord en kun je als lezer eigenlijk niet ophouden met lezen, zoals je niet zomaar kunt ophouden met het luisteren naar een hartverscheurend verhaal. Sebald hanteert de vorm van een raamvertelling, waarin de tweede ik-verteller, Austerlitz, tegen de eerste verteller zijn geschiedenis verhaalt, zo intens dat zij gaandeweg a.h.w. een symbiose vormen. Om toch duidelijk te maken wie wat vertelt, gebruikt de schrijver steeds tussenzinnetjes, zoals: ‘zei Austerlitz’, ‘vervolgde Austerlitz’ en ‘voegde Austerlitz toe’. Binnen deze constructie voert Austerlitz dan weer andere vertellers op, bijvoorbeeld Vera: “Maximilian vertelde wel eens, zo herinnerde Vera zich, zei Austerlitz, dat hij op een keer in het voorjaar van 1933 in Teplice…” p. 191].

 

Naast dit matroesjka of bricolage procedé staan er in het boek vele zwart-wit foto’s van o.a. stationsoverkappingen, glazen koepels, trappenhuizen, vestingen, desolate straten, etc. die passen bij de vertelde passage. Daarnaast voorziet Sebald de tekst met exacte jaartallen, al zal Austerlitz vaak zeggen dat hij zich niet meer herinnert hoe of wanneer een bepaalde gebeurtenis zich afspeelde, alsof zijn geheugen in duistere tijden tast. Het boek begint niet voor niets in het Nocturama van de Zoo in Antwerpen, waar de schrijver tracht nachtdieren te ontwaren in de donkere ruimte. De historische achtergrond van het verhaal van Austerlitz gaat in de kern over de verschrikkingen van de Holocaust en de zoektocht van de overlevenden naar de schimmen van hun verleden.

 

Al deze elementen geven het boek een hoge authenticiteitswaarde. We lezen de historische waarheid over het leven van Austerlitz. Zijn foto staat zelfs op het omslag van het boek. We zien een jongen van vijf verkleed als page staande in een ruig grasveld. Hij kijkt ons aan. Het is Austerlitz, denken we. Op bladzijde 208 zien we deze foto weer. In dit gedeelte van het verhaal heeft Austerlitz eindelijk de woning in Praag teruggevonden, waar hij is opgegroeid. In het appartementengebouw woont nog altijd Vera, de buurvrouw en zijn kindermeisje. Zij bladert door de bewaard gebleven foto albums. In de tekst van het boek staat het volgende: “Ja, en dit hier, op de andere foto, zei Vĕra, na een poosje, dat ben jij, Jacquot, in februari 1939, ongeveer een half jaar voor je vertrek uit Praag. Je mocht met Agáta mee naar een gemaskerd bal (…) en speciaal voor die gelegenheid werd dit sneeuwwitte kostuum voor jou gemaakt, Jacquot Austerlitz, paz̆e ruͦz̆ové královny, staat er op de achterkant geschreven in het handschrift van je grootvader, die net op bezoek was.” De foto lag voor me, zei Austerlitz, maar ik durfde hem niet aan te raken.[i]

 

Maar is dit wel een authentieke foto van Austerlitz? Is dit de jonge page uit Praag anno 1939? Nee. Het is de afbeelding van een heel ander kind. We zien een jongen die in de jaren dertig deelneemt aan het een festival in Engeland. Hij staat op een ansichtkaart die Sebald voor dertig pence had gekocht in een winkeltje in Salford, bij Manchester. Het is Austerliz niet, want Austerlitz bestaat niet.

 

Winfried Georg Sebald, die op 18 mei 1944 geboren werd in Wertach in de Beierse Alpen, was geen Joods vluchtelingenkind. De oorlog was vlak voor zijn eerste verjaardag geëindigd. Hij woonde bij zijn grootvader die hem opvoedde en met wie hij lange wandelingen maakte. Vader Georg, een nazi, was kapitein bij de Wehrmacht, had meegevochten bij de inval van de Duitsers in Polen, werd krijgsgevangen gemaakt in 1944 in de Elzas en kwam pas in 1947 naar huis. Over de oorlog heeft hij nooit een woord gesproken. Sebald jr. vond dat er een vreemde angstaanjagende man in hun huis woonde. In 1948 verhuisde het gezin naar Sonthofen waar Sebald naar de lagere en middelbare school ging. In 1963 slaagde hij voor de Oberrealschule. Daarna ging hij letteren studeren in Freiburg (Duitsland) en Fribourg (Zwitserland) en op zijn tweeëntwintigste jaar vertrok hij naar Engeland om verder te studeren aan de universiteit van Manchester. Daar ging hij in de kost bij een oud en vreugdeloos dominees-echtpaar (!). In 1970 werd hij lector Germanistiek aan de universiteit van East Anglia in Norwich. Dat hij in 1967 trouwde en een dochter had, komt niet in zijn werk voor. De ik in zijn verhalen is altijd alleen tijdens diens lange omzwervingen, behalve bij die over decennia gespreide ‘toevallige’ ontmoetingen met Austerlitz.

 

Waarom heeft Sebald Austerlitz verzonnen?

In fictie is het gewoon dat de verzonnen hoofdpersoon vaak trekken en ervaringen heeft die we in de biografie van de schrijver kunnen terugvinden of die slaan op min of meer herkenbare mensen. Maar Sebald was geen Joods kind en niet op kindertransport gezet. Hij had een respectabele baan als lector aan de universiteit van Norwich. Zijn jeugdjaren in Wertach met een eerst afwezige en later zwijgende vader en op de school in Sonthofen met een driftige en afstandelijke meester, maakte van hem een eenzaam kind. Later in Engeland was hij ook altijd alleen, althans in zijn verhalen. Hij ging zich steeds meer identificeren met landverhuizers en de gedeporteerde kinderen die beroofd waren van hun verleden. Sebald die zich al aan de universiteit in Freiburg Max liet noemen, omdat hij een hekel had aan zijn Germaanse voornamen, wilde de geschiedenis van de ‘Joodse kinderen’ in beeld brengen, nadat hij een televisiedocumentaire had gezien over Susi Bechhöfer, die in 1939 met haar tweelingzus Lotte met een kindertransport naar Groot-Brittannië werd gestuurd en daar een boek over schreef, dat Sebald vervolgens gebruikte bij de modellering van het personage Austerlitz. Sebald was niet alleen op zoek naar die verhalen, maar zocht ook naar de juiste vorm om de diversiteit aan informatie samen te brengen. Op dat idee kwam hij door zijn contact met zijn toenmalige buurman in Manchester die Peter Jonas heette. Diens Joodse vader uit Hamburg was met zijn gezin, dus ook met Jonas als kind, in 1933 gevlucht naar Engeland. In de lange gesprekken die Sebald zo rond 1965 met Jonas voerde, ontdekte Sebald dat deze gespreksvorm de vertelconstructie moest worden van zijn boek en dat de waarheid over de geschiedenis alleen gevat kan worden in relatie tot echt bestaande mensen; dus niet het abstracte ‘de Joden en hun lot’ want de meeste Duitsers kende helemaal geen Joden persoonlijk; helaas wel de antisemitische mythes en de nationaalsocialistische leugens over ‘het Jodendom’ van de propaganda. De oplossing was een op waarheid berustende verhaal geconcentreerd in één fictief persoon die de luisteraar/lezer direct in zijn ziel en bevattingsvermogen treft. Vandaar de vele overwegingen van Austerlitz dat hoe meer hij te weten komt over zijn verleden en ook over de geschiedenis van de gebouwen, zoals de vesting van het getto in Theresienstadt, hoe minder hij eigenlijk begrijpt wat de mens de mens aandoet. Het is niet voor niets dat de anonieme ik-verteller hem af en toe vergelijkt met Wittgenstein die in zijn filosofisch werk - de beroemde Tractatus - schrijft dat de wereld bestaat uit feiten (een station of een stadion wordt een deportatiecentrum, een vesting een concentratiekamp), maar ook dat wanneer we alle feiten kennen, het raadsel van de onbegrijpelijkheid van ons bestaan nog niet is opgelost. Wat er eigenlijk gebeurd is en waarom ligt in het onzegbare. Dat is wat Austerlitz voortdurend herhaalt om dan in diep gepeins langdurig te zwijgen. Ook zegt hij vaak dat de doden a.h.w. nog leven boven hun graven en dat hij hun stemmen kan horen, alsof hij in een illusionaire werkelijkheid verkeert, die hem doet duizelen. Het doet denken aan de titel van Sebalds eerste bundel: Schwindel, Gefühle, dat aanvankelijk vertaald werd met Melancholische dwaalwegen  en later met Duizelingen. De naam Austerlitz voor zijn hoofdpersoon heeft Sebald gebruikt, omdat die verbonden is met de Tsjechische stad bekend van de Napoleontische veldslag in 1804 en die van het station in Parijs waar de Jodentransporten plaatsvonden. In Austerlitz verenigen zich alle verloren mensen en hun verdwenen stappen. Hij is het pars pro toto van hen die door de oorlog ontheemd zijn. Via de vorm van de roman, de vertelvorm bij uitstek en zijn fictieve hoofdfiguur weet Sebald de historische waarheid, die immers subjectief beleefd wordt, bij de lezer te brengen.     

 

In zijn dissertatie in 1973 over Alfred Döblin’s boek Berlin Alexanderplatz stelt Sebald dat Döblin met dit boek wilde waarschuwen voor het geweld dat in de jaren dertig manifest werd in de straten van Berlijn. Maar het vreemde was dat lezers juist werden gefascineerd door dat geweld. Daarom ging Sebald in de aanval op de studie Germanistiek, die toentertijd uitging van de autonomie van de kunst. Kunst moest beoordeeld worden op zijn expressieve kracht, los van de maatschappij of de (burgerlijke) moraal. Maar voor Sebald is esthetiek alleen geen maatstaf voor het belang van een literair werk, maar moet zij samengaan met een ethische houding die geworteld is in het leven van de schrijver en van de politieke en sociale werkelijkheid. In zijn laatste lezing in Stuttgart behandelde Sebald de vraag waar literatuur goed voor is. Het is voor hem ‘een poging tot restitutie, tot herstel van al het (oorlogs-)leed en het onrecht de mensen en de natuur aangedaan, wat eigenlijk niet kan, maar we kunnen het oproepen en bewaren; het verleden in het heden brengen’.

 

Vanaf het midden van de jaren negentig, maar pas echt na zijn dood werd er steeds vaker aan Sebalds werk gerefereerd. Dat leidde tot aanbevelingen voor de Nobelprijs. Susan Sontag schreef: “Bestaat er nog zoiets als een literaire grootheid? Hoe zou een nobele literaire onderneming er eigenlijk uitzien? Eén van de weinige antwoorden daarop is het werk van W.G. Sebald.” Maar het leidde ook tot een heftige literaire discussie, aanvankelijk vooral in Engeland en de V.S. Toen ik zo’n twintig jaar geleden een boek vond van Sebald met de titel Melancholische dwaalwegen met op de omslag de cipressen van Signac, kocht ik het meteen én omdat er een verhaal instond over Kafka én omdat het afgeprijsd was van vierendertig gulden vijftig naar twee euro.[ii]  Ik had eerder nooit iets van of over Sebald gelezen. Wat mij trof was het laatste verhaal: Il Ritorno in Patria. In 1987 zwierf Sebald in Italië rond en op de terugweg naar Engeland besloot hij enige maanden door te brengen in zijn geboortestreek. Over de wijze waarop Sebald de geschiedenis van deze streek beschreef, waren de dorpsgenoten van Sebald niet te spreken. Toen Caroline Angier voor haar biografie op onderzoek naar Wertach trok, wilden familielieden en bekenden van Sebald niet met haar praten. Ook Susi Bechhöfer schrok toen zij erachter kwam dat Sebald delen van haar boek Rosa’s Child had verwerkt in Austerlitz. Zij publiceerde een aanklacht in The Sunday Times over deze vorm van identiteitsdiefstal.[iii] En ook Peter Jonas was heel boos, omdat Sebald “hem en zijn geliefden had gebruikt voor zijn narcistische verhaal.”[iv]  Sinds 2005 ontstond er steeds meer discussie over zijn werk, mede vanwege zijn kritiek op het onvermogen of de onwil van de Duitse schrijvers om over de verwoesting van de vuurstormen veroorzakende bombardementen te schrijven, alsof ze niet wilden weten waarom hen dit was overkomen.[v] Ondertussen nam het aantal lezers toe.

 

Helaas heeft Sebald deze opgang en ophef over de receptie van zijn werk maar deels meegemaakt, want toen hij op 14 december 2001zijn dochter naar school in Norfolk bracht, raakte hij onwel en botste frontaal op een truck. Zijn dochter raakte licht gewond, maar Sebald was dood. Zijn boek Austerlitz was pas dat jaar in november van de persen gekomen.

 

Leyeloren 100

Joannes Maas @ oktober 2023

 



[i] Austerlitz heeft op zijn zoektochten de straat in Praag teruggevonden waar hij heeft gewoond voordat hij in 1939 op het kindertransport is gezet. Hij treft daar in het appartementengebouw Vĕra aan die destijds de buurvrouw was van zijn moeder, Agáta Austerlitzová, én het kindermeisje van Austerlitz. Vĕra vertelt o.a. aan de hand van foto-albums over Austerlitz jeugdjaren. Hij kan zich die periode totaal niet herinneren.

[ii] Dit boek is later hertaald en als Duizelingen uitgegeven door de Bezige Bij in 2019.

[iii] Stripped of My Tragic Past by a Bestselling Author. Sebald, as this article demonstrates, used Bechhöfer's biography without her permission for nearly every important moment in his protagonist's life. This comparative approach to both texts seeks to locate Susi Bechhöfer's experience between Kindertransport history and Kindertransport fiction, and W. G. Sebald's novel between artful allusion and stolen story. Bron: Martin Mondlinger in Kindertransport to Brittain, 1938/1939. Zie: brill.com

[iv] Carole Angier. Speak, Silence. In search of WG Sebald. Bloomsbury, 2021. Deze biografie is (nog) niet vertaald.

[v] W.G. Sebald. De natuurlijke historie van de verwoesting. De Bezige Bij. Amsterdam, 2004.