Syllogisme
Voor een syllogisme zetten we drie stappen.
Voorbeeld.
1. Alle
varkens stinken.
2. Piet
is een varken.
3. Piet
stinkt.
Dit is de standaardopbouw van een syllogisme.
1.
Een premisse major
2.
Een premisse minor
3.
Ergo: de conclusie
1. In
een verzameling x is y een eigenschap van x [je hebt dus ook andere
eigenschappen
in de verzameling x].
Bijv. Alle Hollanders zijn blond.
Een eigenschap van alle Hollanders [x] is blond zijn [y].
Ze zijn bijv. ook meestal langer dan Fransen, maar dat is een andere eigenschap
en er zijn ook lange Fransen. Bijv. Lange Frans.
Er zijn ook veel blonde Duitsers, maar het kenmerk van
Hollanders is, dat ze allemaal blond zijn, terwijl er ook roodharige Duitsers
zijn. Of dit waar is, doet even niet ter zake. De bewering is juist
geformuleerd; maar ze hoeft niet waar te zijn. Daarover zo meteen.
De premisse major is dus een verzameling en een daaraan
verbonden eigenschap: Alle Hollanders [verzameling x] zijn [verbinding] blond
[eigenschap y].
Let op is/zijn betekent niet gelijk aan.
2. Vervolgens zeggen we:
Nils
is een Hollander. Dit is de premisse minor.
Het
gaat hier om een deel [Nils is z] van de verzameling x. z is kleiner dan x.
3. We mogen nu een conclusie
trekken: Nils is blond. [z deelt eigenschap y met x]
Nils
die Hollander is, deelt dus de eigenschap met alle Hollanders blond te zijn. Dat
hij slist en duizenden andere Hollanders ook slissen, heeft daar niks mee te
maken.
Foutieve syllogismen.
Een
syllogisme luistert nauw. Je mag bijv. niet zeggen als premisse minor: Nils is
blond; en concluderen: Nils is een Hollander. We hadden ook blonde Duitsers.
Uitspraak 1 en 2 hebben geen verband
omdat je Nils verbindt met het deelkenmerk van stelling 1. Zo geformuleerd is dit
syllogisme onjuist. Je moet Nils verbinden met de gehele verzameling. Dan pas
deelt hij die eigenschap.
Deze
is van Woody Allen. 1. Alle mensen
zijn sterfelijk [is waar]
2.
Socrates is een mens [is een feit, controleerbaar]
3.
Alle mensen zijn Socrates
Hier
maakt Allen [voor de grap] een fout; de conclusie moet zijn dat Socrates
sterfelijk is. Woody Allen verbindt niet een eigenschap van alle mensen aan
Socrates, maar laat Socrates samenvallen met iedereen [z = x, zegt Allen, maar
z mag maar een deel van x zijn].
We
weten dat niet alle Hollanders blond zijn. Sommige zijn zelfs zwart. De
premisse major is onwaar. Het voorbeeld aan het begin is wel juist opgebouwd;
maar onwaar.
Onjuist
of onwaar is dus niet hetzelfde.
Waar/onwaar
moet objectief aantoonbaar zijn; een feit dus of iets wat algemeen als waarheid
geaccepteerd wordt.
Bijvoorbeeld:
1.Alle mensen zijn van nature geneigd tot het goede.
2. Piet is een mens.
3. Piet is van nature geneigd tot het goede.
Dit
syllogisme is juist geformuleerd, maar zou ik bij de tweede regel schrijven:
Piet is een varken en dan concluderen: Piet is niet geneigd tot het goede; dan
maak ik de fout dat de premisse major niks te maken heeft met de premisse minor.
Zo’n syllogisme is onjuist.
Onwaar
is ook de stelling dat alle Hollanders blond zijn. Dat kun je objectief
controleren. Er zijn Hollanders die roodharig zijn; hun in Holland geboren
overgrootvader was al roodharig.
Nu
kun je natuurlijk zeggen dat roodharigen geen Hollander zijn, omdat hun verre
voorouders afstamman van de Vikingen; maar dan ga je weer het begrip Hollander
ter discussie stellen; wie is wel of geen Hollander. Alleen mensen die er al
vele generaties wonen of allen die er zijn geboren? Al gauw zit je met je
feiten in de knoop. Zijn dat wel feiten? Dat geldt natuurlijk ook voor de
stelling dat alle mensen geneigd zijn tot het goede. Eigenlijk is dit meer een
wens dan een algemeen geaccepteerde waarheid. We willen dat de mens tot het
goede geneigd is; maar weten dat het vaak niet zo is. En ben je een strenge
calvinist dat luidt de stelling dat de mens geneigd is tot alle kwaad wegens
zijn verdorvenheid.
Voor
een goed syllogisme moeten allebei de premissen waar zijn.
Zo blijkt dat de grootste moeilijkheid van een syllogisme niet zozeer de juiste formulering is of de juiste opbouw ervan; maar de premissen zelf, ofwel de waarheid. De algemene stelling is vaak het grootste struikelblok.
Tot hier ging het overeen zgn. categorisch syllogisme. We kennen ook een disjunctief en een hypothetisch syllogisme.
Een disjunctief syllogisme is als volgt opgebouwd.
1. P
of Q zijn twee opties: bijv. Het regent of het is droog
2. Niet
P (P is niet het geval) Het regent niet
3. Dan
Q : Het is droog
1. Als
P dan Q Als het regent wordt de weg nat
2. Als
Q dan R Als de weg nat is, wordt die glad
3. Dan
P =R Als het regent wordt de weg glad
Geen opmerkingen:
Een reactie posten