AUSTERLITZ
Het
verhaal van Austerlitz begint in 1967 in de Salle
des pas perdus, de wachtkamer van het station in Antwerpen, waar de-ik ‘de
schrijver’ in gesprek raakt met een raadselachtige vreemdeling, die Austerlitz
heet en die, zo blijkt later in het verhaal, in 1939 vlak voor het uitbreken
van de oorlog op vierenhalfjarige leeftijd in Praag met een Kindertransport
door zijn Joodse moeder op de trein is gezet naar Londen om te ontkomen aan de
Jodenvervolging. Hij komt terecht in de pastorie van een dorp in Wales bij een
kinderloos en vreugdeloos domineesechtpaar.
Daar groeit hij op, eenzaam, beroofd van zijn herkomst, zijn taal en zijn naam.
Als volwassene zwerft hij door Midden-Europa naar eigen zeggen wegens zijn
interesse in bouwtechnische zaken, maar in wezen is hij op zoek naar zijn
herkomst. Daarom speurt hij overal in de personenregistraties van talloze archieven
en bibliotheken. Hij verhuist zelfs van Londen naar Parijs waar zijn vader
Maximilian Aychenwald zou hebben gewoond en maakt daar talloze wandelingen in
de illusie hem op straat te ontmoeten, tot hij in de archieven van de Bibliothèque
National ontdekt dat Maximilian al in 1942 vanuit Drancy op transport is gezet
en in nacht en nevel is verdwenen.
Na
die eerste ontmoeting komt de schrijver, die eveneens door Europa zwerft als
was hij een nazaat van de melancholische dichter Hölderlin die te voet duizenden
kilometers door Midden Europa aflegde, komt de schrijver dus, Austerlitz ‘toevallig’
tegen op allerlei plekken, vooral stations, musea, kerkhoven, bibliotheken,
archieven en vestingen (forten) die in de Tweede Wereldoorlog gebruikt werden
als gevangenissen en concentratiekampen. Bij elke ontmoeting vervolgt Austerlitz
zijn tragisch geschiedenis die zich zo stap voor stap onthult. In 329
bladzijden zonder hoofdstukindeling; dus in één blok tekst – maar regelmatig doorschoten
met zwart-wit foto’s - is Austerlitz voortdurend aan het woord en kun je als
lezer eigenlijk niet ophouden met lezen, zoals je niet zomaar kunt ophouden met
het luisteren naar een hartverscheurend verhaal. Sebald hanteert de vorm van
een raamvertelling, waarin de tweede ik-verteller, Austerlitz, tegen de eerste
verteller zijn geschiedenis verhaalt, zo intens dat zij gaandeweg a.h.w. een
symbiose vormen. Om toch duidelijk te maken wie wat vertelt, gebruikt de
schrijver steeds tussenzinnetjes, zoals: ‘zei Austerlitz’, ‘vervolgde Austerlitz’
en ‘voegde Austerlitz toe’. Binnen deze constructie voert Austerlitz dan weer
andere vertellers op, bijvoorbeeld Vera: “Maximilian vertelde wel eens, zo
herinnerde Vera zich, zei Austerlitz, dat hij op een keer in het voorjaar van
1933 in Teplice…” p. 191].
Naast
dit matroesjka of bricolage procedé staan er in het boek vele zwart-wit foto’s van
o.a. stationsoverkappingen, glazen koepels, trappenhuizen, vestingen, desolate
straten, etc. die passen bij de vertelde passage. Daarnaast voorziet Sebald de
tekst met exacte jaartallen, al zal Austerlitz vaak zeggen dat hij zich niet
meer herinnert hoe of wanneer een bepaalde gebeurtenis zich afspeelde, alsof
zijn geheugen in duistere tijden tast. Het boek begint niet voor niets in het
Nocturama van de Zoo in Antwerpen, waar de schrijver tracht nachtdieren te
ontwaren in de donkere ruimte. De historische achtergrond van het verhaal van
Austerlitz gaat in de kern over de verschrikkingen van de Holocaust en de
zoektocht van de overlevenden naar de schimmen van hun verleden.
Al
deze elementen geven het boek een hoge authenticiteitswaarde. We lezen de historische
waarheid over het leven van Austerlitz. Zijn foto staat zelfs op het omslag van
het boek. We zien een jongen van vijf verkleed als page staande in een ruig grasveld.
Hij kijkt ons aan. Het is Austerlitz, denken we. Op bladzijde 208 zien we deze
foto weer. In dit gedeelte van het verhaal heeft Austerlitz eindelijk de woning
in Praag teruggevonden, waar hij is opgegroeid. In het appartementengebouw
woont nog altijd Vera, de buurvrouw en zijn kindermeisje. Zij bladert door de
bewaard gebleven foto albums. In de tekst van het boek staat het volgende: “Ja,
en dit hier, op de andere foto, zei Vĕra, na een poosje, dat ben jij, Jacquot,
in februari 1939, ongeveer een half jaar voor je vertrek uit Praag. Je mocht met
Agáta mee naar een gemaskerd bal (…) en speciaal voor die gelegenheid werd dit
sneeuwwitte kostuum voor jou gemaakt, Jacquot Austerlitz, paz̆e ruͦz̆ové královny,
staat er op de achterkant geschreven in het handschrift van je grootvader, die
net op bezoek was.” De foto lag voor me, zei Austerlitz, maar ik durfde hem
niet aan te raken.[i]
Maar
is dit wel een authentieke foto van Austerlitz? Is dit de jonge page uit Praag
anno 1939? Nee. Het is de afbeelding van een heel ander kind. We zien een jongen
die in de jaren dertig deelneemt aan het een festival in Engeland. Hij staat op
een ansichtkaart die Sebald voor dertig pence had gekocht in een winkeltje in Salford,
bij Manchester. Het is Austerliz niet, want Austerlitz bestaat niet.
Winfried
Georg Sebald, die op 18 mei 1944 geboren werd in Wertach in de Beierse Alpen,
was geen Joods vluchtelingenkind. De oorlog was vlak voor zijn eerste
verjaardag geëindigd. Hij woonde bij zijn grootvader die hem opvoedde en met
wie hij lange wandelingen maakte. Vader Georg, een nazi, was kapitein bij de
Wehrmacht, had meegevochten bij de inval van de Duitsers in Polen, werd
krijgsgevangen gemaakt in 1944 in de Elzas en kwam pas in 1947 naar huis. Over
de oorlog heeft hij nooit een woord gesproken. Sebald jr. vond dat er een
vreemde angstaanjagende man in hun huis woonde. In 1948 verhuisde het gezin
naar Sonthofen waar Sebald naar de lagere en middelbare school ging. In 1963
slaagde hij voor de Oberrealschule. Daarna ging hij letteren studeren in
Freiburg (Duitsland) en Fribourg (Zwitserland) en op zijn tweeëntwintigste jaar
vertrok hij naar Engeland om verder te studeren aan de universiteit van Manchester.
Daar ging hij in de kost bij een oud en vreugdeloos dominees-echtpaar (!). In
1970 werd hij lector Germanistiek aan de universiteit van East Anglia in
Norwich. Dat hij in 1967 trouwde en een dochter had, komt niet in zijn werk
voor. De ik in zijn verhalen is altijd alleen tijdens diens lange omzwervingen,
behalve bij die over decennia gespreide ‘toevallige’ ontmoetingen met
Austerlitz.
Waarom
heeft Sebald Austerlitz verzonnen?
In
fictie is het gewoon dat de verzonnen hoofdpersoon vaak trekken en ervaringen
heeft die we in de biografie van de schrijver kunnen terugvinden of die slaan
op min of meer herkenbare mensen. Maar Sebald was geen Joods kind en niet op
kindertransport gezet. Hij had een respectabele baan als lector aan de
universiteit van Norwich. Zijn jeugdjaren in Wertach met een eerst afwezige en
later zwijgende vader en op de school in Sonthofen met een driftige en
afstandelijke meester, maakte van hem een eenzaam kind. Later in Engeland was
hij ook altijd alleen, althans in zijn verhalen. Hij ging zich steeds meer
identificeren met landverhuizers en de gedeporteerde kinderen die beroofd waren
van hun verleden. Sebald die zich al aan de universiteit in Freiburg Max liet
noemen, omdat hij een hekel had aan zijn Germaanse voornamen, wilde de
geschiedenis van de ‘Joodse kinderen’ in beeld brengen, nadat hij een
televisiedocumentaire had gezien over Susi Bechhöfer, die in 1939 met haar tweelingzus Lotte
met een kindertransport naar Groot-Brittannië werd gestuurd en daar een boek
over schreef, dat Sebald vervolgens gebruikte bij de modellering van het
personage Austerlitz. Sebald
was niet alleen op zoek naar die verhalen, maar zocht ook naar de juiste vorm om
de diversiteit aan informatie samen te brengen. Op dat idee kwam hij door zijn
contact met zijn toenmalige buurman in Manchester die Peter Jonas heette. Diens
Joodse vader uit Hamburg was met zijn gezin, dus ook met Jonas als kind, in
1933 gevlucht naar Engeland. In de lange gesprekken die Sebald zo rond 1965 met
Jonas voerde, ontdekte Sebald dat deze gespreksvorm de vertelconstructie moest
worden van zijn boek en dat de waarheid over de geschiedenis alleen gevat kan
worden in relatie tot echt bestaande mensen; dus niet het abstracte ‘de Joden
en hun lot’ want de meeste Duitsers kende helemaal geen Joden persoonlijk; helaas
wel de antisemitische mythes en de nationaalsocialistische leugens over ‘het
Jodendom’ van de propaganda. De oplossing was een op waarheid berustende verhaal
geconcentreerd in één fictief persoon die de luisteraar/lezer direct in zijn
ziel en bevattingsvermogen treft. Vandaar de vele overwegingen van Austerlitz
dat hoe meer hij te weten komt over zijn verleden en ook over de geschiedenis
van de gebouwen, zoals de vesting van het getto in Theresienstadt, hoe minder
hij eigenlijk begrijpt wat de mens de mens aandoet. Het is niet voor niets dat
de anonieme ik-verteller hem af en toe vergelijkt met Wittgenstein die in zijn
filosofisch werk - de beroemde Tractatus
- schrijft dat de wereld bestaat uit feiten (een station of een stadion wordt
een deportatiecentrum, een vesting een concentratiekamp), maar ook dat wanneer
we alle feiten kennen, het raadsel van de onbegrijpelijkheid van ons bestaan nog
niet is opgelost. Wat er eigenlijk gebeurd is en waarom ligt in het onzegbare. Dat
is wat Austerlitz voortdurend herhaalt om dan in diep gepeins langdurig te
zwijgen. Ook zegt hij vaak dat de doden a.h.w. nog leven boven hun graven en
dat hij hun stemmen kan horen, alsof hij in een illusionaire werkelijkheid
verkeert, die hem doet duizelen. Het doet denken aan de titel van Sebalds
eerste bundel: Schwindel, Gefühle,
dat aanvankelijk vertaald werd met Melancholische
dwaalwegen en later met Duizelingen. De naam Austerlitz voor zijn hoofdpersoon heeft Sebald
gebruikt, omdat die verbonden is met de Tsjechische stad bekend van de Napoleontische
veldslag in 1804 en die van het station in Parijs waar de Jodentransporten plaatsvonden.
In Austerlitz verenigen zich alle verloren mensen en hun verdwenen stappen. Hij
is het pars pro toto van hen die door de oorlog ontheemd zijn. Via de vorm van
de roman, de vertelvorm bij uitstek en zijn fictieve hoofdfiguur weet Sebald de
historische waarheid, die immers subjectief beleefd wordt, bij de lezer te
brengen.
In
zijn dissertatie in 1973 over Alfred Döblin’s boek Berlin Alexanderplatz stelt Sebald dat Döblin met dit boek wilde waarschuwen
voor het geweld dat in de jaren dertig manifest werd in de straten van Berlijn.
Maar het vreemde was dat lezers juist werden gefascineerd door dat geweld. Daarom
ging Sebald in de aanval op de studie Germanistiek, die toentertijd uitging van
de autonomie van de kunst. Kunst moest beoordeeld worden op zijn expressieve
kracht, los van de maatschappij of de (burgerlijke) moraal. Maar voor Sebald is
esthetiek alleen geen maatstaf voor het belang van een literair werk, maar moet
zij samengaan met een ethische houding die geworteld is in het leven van de
schrijver en van de politieke en sociale werkelijkheid. In zijn laatste lezing
in Stuttgart behandelde Sebald de vraag waar literatuur goed voor is. Het is
voor hem ‘een poging tot restitutie, tot herstel van al het (oorlogs-)leed en
het onrecht de mensen en de natuur aangedaan, wat eigenlijk niet kan, maar we
kunnen het oproepen en bewaren; het verleden in het heden brengen’.
Vanaf
het midden van de jaren negentig, maar pas echt na zijn dood werd er steeds
vaker aan Sebalds werk gerefereerd. Dat leidde tot aanbevelingen voor de
Nobelprijs. Susan Sontag schreef: “Bestaat er nog zoiets als een literaire
grootheid? Hoe zou een nobele literaire onderneming er eigenlijk uitzien? Eén
van de weinige antwoorden daarop is het werk van W.G. Sebald.” Maar het leidde
ook tot een heftige literaire discussie, aanvankelijk vooral in Engeland en de
V.S. Toen ik zo’n twintig jaar geleden een boek vond van Sebald met de titel Melancholische dwaalwegen met op de omslag
de cipressen van Signac, kocht ik het meteen én omdat er een verhaal instond
over Kafka én omdat het afgeprijsd was van vierendertig gulden vijftig naar twee
euro.[ii] Ik had eerder nooit iets van of over Sebald gelezen.
Wat mij trof was het laatste verhaal: Il
Ritorno in Patria. In 1987 zwierf Sebald in Italië rond en op de terugweg
naar Engeland besloot hij enige maanden door te brengen in zijn geboortestreek.
Over de wijze waarop Sebald de geschiedenis van deze streek beschreef, waren de
dorpsgenoten van Sebald niet te spreken. Toen Caroline Angier voor haar
biografie op onderzoek naar Wertach trok, wilden familielieden en bekenden van
Sebald niet met haar praten. Ook Susi Bechhöfer schrok toen zij erachter kwam dat
Sebald delen van haar boek Rosa’s Child
had verwerkt in Austerlitz. Zij publiceerde
een aanklacht
in The Sunday Times over deze vorm van identiteitsdiefstal.[iii]
En ook Peter
Jonas was heel boos, omdat Sebald “hem en zijn geliefden had gebruikt voor zijn
narcistische verhaal.”[iv] Sinds 2005 ontstond er steeds meer discussie
over zijn werk, mede vanwege zijn kritiek op het onvermogen of de onwil van de
Duitse schrijvers om over de verwoesting van de vuurstormen veroorzakende bombardementen
te schrijven, alsof ze niet wilden weten waarom hen dit was overkomen.[v] Ondertussen nam het aantal
lezers toe.
Helaas
heeft Sebald deze opgang en ophef over de receptie van zijn werk maar deels meegemaakt,
want toen hij op 14 december 2001zijn dochter naar school in Norfolk bracht,
raakte hij onwel en botste frontaal op een truck. Zijn dochter raakte licht gewond,
maar Sebald was dood. Zijn boek Austerlitz
was pas dat jaar in november van de persen gekomen.
Leyeloren 100
Joannes
Maas @ oktober 2023
[i]
Austerlitz heeft op zijn zoektochten de straat in Praag teruggevonden waar hij
heeft gewoond voordat hij in 1939 op het kindertransport is gezet. Hij treft
daar in het appartementengebouw Vĕra aan die destijds de buurvrouw was
van zijn moeder, Agáta Austerlitzová, én het kindermeisje van Austerlitz. Vĕra
vertelt o.a. aan de hand van foto-albums over Austerlitz jeugdjaren. Hij kan
zich die periode totaal niet herinneren.
[ii] Dit boek
is later hertaald en als Duizelingen
uitgegeven door de Bezige Bij in 2019.
[iii] Stripped of My Tragic Past by a Bestselling Author. Sebald, as this article demonstrates, used Bechhöfer's
biography without her permission for nearly every important moment in his
protagonist's life. This comparative approach to both texts seeks to locate
Susi Bechhöfer's experience between Kindertransport history and Kindertransport
fiction, and W. G. Sebald's novel between artful allusion and stolen story.
Bron: Martin Mondlinger in Kindertransport
to Brittain, 1938/1939. Zie: brill.com
[iv] Carole
Angier. Speak, Silence. In search of WG
Sebald. Bloomsbury, 2021. Deze biografie is (nog) niet vertaald.
[v] W.G.
Sebald. De natuurlijke historie van de
verwoesting. De Bezige Bij. Amsterdam, 2004.