KOEKELOEREN
Met een googlebril kun je koekeloeren. Dat is naar andere mensen kijken met een camera die in een bril is gemonteerd. Grote kans dat je met je hersens tegen een paal loopt, want de bril veroorzaakt bij de kijker een blinde vlek. Google denkt dat ze met deze bril een geweldige uitvinding heeft gedaan, want met dit google glass heb je een soort gids in je ogen. Je loopt langs een gebouw en met wat hoofdschudden, krijg je volledige informatie over hoe, wat en wanneer van dat gebouw. Wie interesseert dat, behalve de freaks?
Er zijn zeker toepassingen denkbaar die zeer nuttig kunnen zijn. Bij hersenoperaties, reddingsacties in een ingestorte mijn, zulke zaken. Maar de meeste google-aars zijn gluurders. En dat gedoe is al heel oud.
Op het strand van Westkapelle had je van die oude vissermannen die met een koekelglas, dat is een verrekijker, naar schepen tuurden die er helemaal niet voeren, want Westkapelle heeft geen visserhaven en in de verste verten kwam er geen schip voorbij, dat je met dat koekeloerglas kon waarnemen. Maar wat was er dan wel te koekeloeren; ruim een halve eeuw geleden?
Op het strand van het streng gereformeerde Westkapelle lagen zeer schaars geklede zonnebaadsters uit Duitstalige streken. Op onderstaande foto, anno 1959, zie je de mannen staan bij een achtergelaten Amerikaanse tank. Geen dorp dat zo geleden heeft onder de bevrijding!
Terwijl de moeders de andijvie gaan doodkoken, staan hun mannen op de dijk naar de einder te loeren of een praatje te maken. Wat let hun om af en toe hun koekelglas te richten op het blanke blote strand.
Foto anno 1959, gepubliceerd in mijn boek Zwindingen.
Het woord google is van oorsprong een germaans woord [koekel] van Gucken, wat kijken betekent.
zaterdag 8 november 2014
WASEM
Wazig
sonnet
[Leyeloren 36]
Ik
hou heel veel van schele poëzie
Meer
nog van wazige gedichten
Sprekende
en doorleefde gezichten
Het
maakt niet uit van welk of wie
Je
hebt er bij met afgesneden oren
Mombakkesen
bevlekt met acroniemen
Lamentabel
gewrochte metoniemen
Knobbelneuzen
krom van metaforen
Och
was ik maar een plantenpot
Vol
zonnebloemenbladmuziek
Dat
uit mijn pitten parfums vloeien
Hoor
mij met mijn letters stoeien
Op
guichelblaadjes van plastiek
In
uilenspiegels waast de zot
©JM
september 2014

Nog waziger sonnet

Nog waziger sonnet
Ik
grimmel graag met wazige poëzie
Gestold
in tufstenige structuren
Verdichte
aanzichten vol plamuren
Het
schimmert niet van wat of wie
Je
hebt er met versneden anaphoren
Mombakkesen
bepust met acroniemen
Lamentabel
gewrochte metoniemen
Krakkelneuzen
krom van metaforen
Och
was ik maar een plantenpot
Vol
zonnebloemenbladmuziek
Dat
uit mijn pitten parfums vloeien
Hoor
mij met mijn letters stoeien
Op
guichelblaadjes van plastiek
In
uilenspiegels verwaast de zot
©JM
september 2015
donderdag 6 november 2014
HERFSTBROUWSEL
k
Het natte herfsttij schijnt er weer aan te komen
Maar dat interesseert me geen Westmallemoer
Ik zit paterbier te drinken op de duivenkoer
Treurend blad valt uit de hoge wilgenbomen
In de herfst moeten wij om onze doden rouwen
Maar wat hebben die arme zielen daar nu aan
Ik drink liever een dubbel gehopte Franciscaan
Wat kunnen die minnebroeders lekker brouwen
Tripel Trappe, blonde Afflighem en bruine Leffe
Wat let mij om steeds het schuimend glas te heffen
Gouden herfstbock tegen grauwe mistroostigheid
Laat de geleegde drankbokalen nog eens vullen
De kroegmeid streelt mij met haar blonde krullen
Verdrijft de herfst in mij met haar rondborstigheid
©Joannes Maas
Herfstmaand, 2014
|
dinsdag 14 oktober 2014
LUIDE KLOKKEN
Klokken luiden
[Leyeloren 37]
Het woord klok is een onhandig woord, omdat we er zowel het
uurwerk [de kast met raderwerk], de wijzerplaat, het slagwerk [bijv. in een
pendule] en de luiklok mee bedoelen. In de late Middeleeuwen (nooit vroeger
zeggen) had je kerken zonder wijzerplaat op de toren, maar wel met een hamer of
klepel, die op gezette tijden een bel deden klinken. En een touw natuurlijk
voor als de pleuris losbrak. Zo wist ieder in stad en land, hoewel ze geen klok konden kijken, toch hoe
laat het was. Een klok, of liever een bel, zonder gezicht, tref je veel aan in
Engeland ( maar ook in Hoogeloon). De tijd is hoorbaar, maar onzichtbaar. Op de
123 meter
hoge toren van de kathedraal in Salisbury zitten geen wijzers. Maar voortdurend
tingelt de tijd.
In de Oude Kerk te Delft hangen twee luiklokken; de
Trinitasklok en de Laudateklok. De Trinitasklok is een
bourdon, de zware klok, die 9000 kilo weegt bij een diameter van 230 cm. Deze
klok wordt zelden geluid, alleen bij bijzetting van leden van het Koninklijk Huis.
De toren hangt al twee meter uit het lood, dus is men bang dat dit erger wordt
als die zware klok in beweging komt. Wel klinken de hele en halve uren, maar
dan wordt de klok geslagen. Dat gebeurt met een hamerwerk.
Over deze klok schreef ik de volgende brief
Geacht kerk/museumbestuur,
Dinsdag jl. bezocht ik de Grote Kerk in Delft. Toen ik de
grote klok hoorde luiden [dit moet ‘slaan’ zijn JM], herinnerde ik me dat
ik het geluid van deze klok voor het
eerst moet hebben gehoord in het Philipspaviljoen op de wereldtentoonstelling
in Brussel in 1958. Met het geluid van die klok begint het Poème electronique van Edgard Varèse. De dame aan de balie kon dit
echter niet bevestigen. Het zou de Bourdonklok van de Notre Dame in Parijs
[kunnen] zijn.
Volgens Roland de Beer [De Volkskrant, 29 mei 2009] begint Poème électronique met het geluid van de
grote klok van Delft. Ik neem aan dat hij daarmee de klok in de Oude Kerk
bedoelt. Varèse heeft dit stuk van acht minuten met allerlei echte en
electronische geluiden [samples] in elkaar geknutseld in een geïmproviseerde
studiokeet van Philips in Eindhoven. De compositie werd via
vierhonderdvijfentwintig luidsprekertjes afgespeeld in het Philips paviljoen op
de Expo Brussel in 1958. Het heeft nog enige moeite gekost om aan de originele
opnamen te komen. [Op You Tube vind je meest electronische versies, namaak
dus]. De mastertape van Konrad Boehmer en Kees Tazelaar is in het bezit van het
Institute of Sonology van het Haagse conservatorium.
Volgens Wikipedia heet de zwaarste klok [Bourdon] in de Oude
Kerk de Trinitasklok en worden de hele en halve uren gehamerd en niet geluid,
want anders valt de toren om.
Kunt u bevestigen dat het de Trinitasklok is die het Poème électronique inleidt?
De deskundige van het museum/kerkbestuur kon dit niet
bevestigen. Volgens hem was de klank een beetje anders, iets hoger. Dat is
precies het commentaar dat mensen geven die de klok via een you tube filmpje
hebben beluisterd.
Een bourdonklok die alle Nederlanders wel kennen staat of
liever hangt op de Waalsdorpervlakte. Elk jaar wordt die geluid ter gelegenheid
van de dodenherdenking.
dinsdag 7 oktober 2014
DE DICHTER IS EEN LETTERZETTER
De dichter is een
letterzetter
[Leyeloren 35]
In Leydraden [blad van de Literaire Kring Goirle] staat zeer
begrijpelijke poëzie.
Wat is het toch een
prachtig blad,
Dat u nu zit te lezen.
Daarmee mag iedere
auteur
Wel heel gelukkig
wezen.
Daar is geen woord Frans bij. En nog gerijmd ook. Maar
poëtische poëzie ontbreekt evenmin.
Ik zou je de tuin
willen beschrijven
De tuin die de vijver
omarmt met
Een oneindigvoud aan
groentinten
In deze zomer die nat
is en kort
De dichter heeft een voornemen. Maar hij voert het niet uit.
Gelukkig beschrijft de tuin zichzelf, staat er verderop. En die je moet dat zelf maar eens komen
bekijken, als de nachtegaal vertelt. Ja
deze dichter is niet gek; als hij de tuin wel had beschreven, dan zou die je misschien denken: ik blijf lekker thuis,
ik hoef niet naar die natte tuin. Dus doet de dichter er behalve een nachtegaal
- de lyricus onder de vogels - er ook het oneindige meervoud aan groentinten
bij. Daar kunnen geen vijftig tinten grijs tegenop. Alleen zie je die talloze
tinten niet meer, als de nachtegaal losbarst. Ook jammer van die voorbije zomer.
Dat wordt niks met de liefde.
Maar we begrijpen wat de dichter bedoelt in zijn tuin van
verlangen.
Voor echt onbegrijpelijke fantasten, moet je bij de keizer
van de dichtkunst zijn.
De braakstalen code der
distantie
Tienlicht de tientand
andermaal de luchtprofetie
Vol van keel de o-koek
de ochtendslagen heet
omhullunduw de ahha
hoevennans en fijnproevers dixie
Die door de schriek
snelt
De stiller stilt en
Eikepas en mijmenij
ijsnast toeta de brouhaha
Koeterkijkt en koopt
[…]
De hoot doopt
schrijlings met de spiescheil
Oh casa!
Iemand heeft de letterkast omvergegooid en de kast
meegenomen. Uit de letterberg letterzet Lucebert de ruimte van het volledige
leven. Vol en ledig is het ruim.
Schreef de lichtschitterende dichter niet:
Leven is een
letterzetter zonder letterkast.
Het staat in: Haar
lichaam heeft haar typograaf
Zichzelf beschrijvende lichamen en tuinen.
Zo heb je geen dichters meer nodig.
Kassa
Brouhaha!
vrijdag 26 september 2014
WOONT EN WERKT
Woont en werkt
[Leyeloren 34]
Als u de combinatie van de persoonsvormen ‘woont en werkt’ leest,
dan weet u, dit gaat over een beeldend kunstenaar. Nooit staat er: schilder Vincent woont in Tilburg en werkt in Nuenen. Dan is hij huisschilder. Een echte schilder,
een kunstenaar, woont waar zijn werk is. Als hij of zij even niet meer weet, waar hij of zij het moet zoeken, zit hij of zij met de handen in het haar en
als er geen haar is, dan is hij singel of kaal (grapje).
Dat de kunstenaar werkt, zetten ze erbij, opdat u niet zou
denken, dat hij maar wat zit te klooien en te luibakken, zoals Karel Appel,
toen hij tegen een ambtenaar van de kunstsubsidie zei: “Ik in mijn lawaai, ik
rotzooi maar wat aan.” Dat lawaai was jazzmuziek van Charlie Parker en zijn maten.
De kunstbobo kon het niet waarderen. Geen subsidie voor Appels die in lawaai
wonen en werken rotzooien noemen.
Ik heb eens een brochure geschreven over een schilder van
heel vieze urinoirs en groteske etalages,
waarin elke zin was geplagieerd uit een kleine collectie tentoonstellingsfolders
van andere kunstenaars; waar nodig toegesneden op het actuele werk. Geen mens
die het merkte, ook de vieze schilder zelf niet. Zo gewend als men is aan de
metataal in die folders. Voor goed begrip: het gaat hier over iemand die schilderijen
maakte van vieze pisbakken en vreemde etalages. Hij maakte daar diafoto’s van
en thuis projecteerde hij die op het doek en daar schilderde hij dan verf op, zo'n beetje in de kleur van de projectie. Zo werkte hij. Net als Marlène Dumas, die schijnt ook zo te werken. Het nadeel
is dat je met je eigen lichaam de beeldprojectie verstoort. Dan schilder je er gauw zo’n beetje
langs. Zij woont en werkt in Amsterdam, schrijft Wikipedia. Sinds 1976 dan. De
kunstenaar woont en werkt. Sterker; ook werksters wonen en werken; zelfs op
meerdere plekken. Dat hebben ze gemeen met Vincent.
vrijdag 19 september 2014
LEVE DE DWAZEN [Irralorifa 3]
Leve de dwazen
[Leyeloren
32]
Van
allen die leven zijn de dommen en de dwazen het leukst, omdat zij dingen zeggen
en doen waarover wij allen kunnen hoofdschudden en schuddebuiken, omdat we
onszelf er zo goed in herkennen. De
dwaas houdt ons een lachspiegel voor waarin we onszelf zien. De Uilenspiegel
van onze tijd heet You Tube. Op het internet wemelt het van de hilarische
filmpjes waarin mensen zich dwaas, onnozel en riskant gedragen. Je zou menen
dat de aarde exclusief wordt bevolkt door dwazen. Zeshonderd jaar geleden
schreef Erasmus al dat de wereld wordt geregeerd door de zotheid. En van alle
dwaze zijn de ijdele geleerden en de betweters degenen die ons het meest doen
lachen wanneer zij volharden in hun dwaasheid.
Tot
een bijzonder subgenre van de dwazen zijn zij die behept zijn met een
kunstverstand.
Het kunstverstand in Nederland
[Irraticon,
Kunstverstand]
In Nederland hebben velen een
kunstverstand, vooral bij de overheid. Het kunstverstand raakt danig in de war
met nieuwe (post-) moderne en abstracte kunst. Abstracte kunst is een reactie
op een wereld die “al verklaard” is. Anders gezegd: abstracte kunstenaars
weerspiegelen hun wereld als niet meer te weerspiegelen. Of ze weten
niet hoe ze die wereld moeten zien, omdat de verklaringen niet voldoen. Hoe het
ook zij: abstracte kunst is per definitie onbegrepen kunst. Een verzamelnaam
voor moderne, vaak abstracte kunst, is modernisme. Postmodernisme reageert weer
op de stijliconen van het modernisme; de postmodernen maken geen onderscheid
tussen hoge en lage kunst. Je geeft Mona Lisa een snor. Postmodernen houden van
conceptuele kunst.
Moderne kunstvormen zijn per
definitie elitair en anti-populistisch; de kunst is niet langer een
reproductief medium; ze gaat veel meer uit naar de individuele uiting waarbij
het te bewerken materiaal slechts expressiemiddel is.
Kunst laat zien wat de
kunstenaar wil. Zo laat Spoerri zijn spurrie zien, zijn afval dat hij als
consument in de welvaartsmaatschappij produceert. Water aan de bron gedronken,
laat geen rommel achter. Coca cola wel: blikjes, petflessen, etiketten. Maar de burger wil die spurrie van
Spoerri niet zien. Geen kunst, want rotzooi maakt hij zelf wel, alleen gooit hij
die weg. Hij wendt zich af en gaat een mooi schilderij zoeken; bijvoorbeeld
iets wat door diezelfde burger vroeger verguisd werd. De zonnebloemen van
Vincent van Gogh bijvoorbeeld; maar diens doeken uit de zogenoemde kisten van
Breda werden destijds verkocht om als textielafval verwerkt te worden. Wat niet
wegneemt dat heel wat kunstenaars aanrotzooien.
De oorzaak van de kloof
tussen kunstenaar en burger ligt in de kunst zelf. Omdat het modernisme en de
abstracte kunst uitgesproken anti-burgerlijk zijn en anti-menselijk zijn. Die kloof tussen een incrowd van
kenners en de massa wordt bewust geschapen. Het gaat om de allerindividueelste
expressie van de allerindividueelste emotie; expres elitair als reactie op de
bombastische romantische kunst van de 19de eeuw. Het begint met een
grap; een provocatie, zoals de pisbak van Marchel Duchamp; een grap die steeds
serieuzer wordt genomen. Kunst moest ook aanhoudend vernieuwend zijn; zo
ontstond de hijgerige jacht om steeds extravaganter uit de hoek te komen, wil
je immers nog opvallen. Voorbeelden genoeg. Een dolfijn op sterk water; de
spurrie van Spoerri; monochrome schilderijen; de kinderkladjes van Dumas, installaties die ontoegankelijk
blijken; de opvoering van Hamlet waarin de actrice die Ophelia speelt vlak voor
haar zelfmoord in haar blote kont gebukt gaat staan en zegt: “Kijk eens
naar mijn sterretje.” Elitair, provocerend anti-burgerlijk iconoclasme. Dat
schrijft en vindt men. En dan de belangrijkste kwestie: Wie betaalt dat
allemaal? Eens legde Karel Appel uit aan een ambtenaar van de Beeldende Kunst
Regeling die eens kwam zien hoe de kunstenaar werkte [met harde jazz en met verf] en of
die voor subsidie in aanmerking kon komen: “Ik in mijn lawaai, ik rotzooi maar
wat aan.”
Als het de overheid maar geen
geld kost.
Aan kunst als een soort
tweede, diepere werkelijkheid, iets wat ontstaat door vaak en veel te zien, er
over na te denken, te lezen, te laten bezinken, verband leggend met eerdere
ervaringen; daaraan heeft het kunstverstand geen boodschap. Het moet instant
zijn. Ik kijk wat ik zie en wat ik zie is wat ik ervaar. ‘Wat een grote
saxofoon’ zeggen kunstverstanden die een basklarinet zien.
Bestuurders met een
kunstverstand, zoals ex-staatssecretaris van cultuur en media Medy van der Laan
zei het al: “Mensen moeten zelf uitmaken wat mooi is. [...] “Ik geloof niet in
het traditionele onderscheid tussen kunst met een grote k en een kleine k.” Een
ambtenaar met een kunstverstand zou Van Gogh vroeger geen subsidie gegeven
hebben. Gekken die hun oorlel afsnijden die rotzooien maar wat aan; maar nu prijst
Medy het Van Gogh museum omdat het het merk Van Gogh goed in de markt gezet
heeft. Want dat is kunst voor ambtenaren: de baat gaat voor de Kunst of kunst
uit.
In NRC-Handelsblad pleiten
drie kunstbazen voor een anti-elitair museum, want de huidige musea zijn
elitaire reservaten. “Door het emancipatieproces dat in de twintigste eeuw werd
ingezet, is niet alleen gemorreld aan het elitaire denken in het algemeen, maar
ook aan het bijbehorende masculiene egocentrisme en het dominante, westerse
etnocentrisme. […] het museale reservaat van de toekomst is ruimte en vrijheid
voor iedereen met een nieuwsgierige geest: arm of rijk, man of vrouw, blank of
zwart.…] Hedendaagse kunst is een onophoudelijk proces van vertrek en aankomen,
langs alle mogelijke routes van beelden, situaties, expressies,
samenwerkingsprojecten en territoria.” Zo verwoorden de bobo’s hun
anti-elitaire museum in een taal die toont dat de dames en heren een
kunstverstand hebben; dat zie je aan hun elitaire woordbraaksels.
Nu snap ik waarom in Parijs
het museum aan de Quai d’Orsay in een station is gevestigd. Er wordt
voortdurend aangekomen en vertrokken langs alle mogelijke routes. En musea zijn
mondig geworden. Ze kunnen niet alleen praten maar ze zijn “zoekende tentakels
die geopend zijn naar de wereld” en “die diepgang geven aan het primaat van de
vluchtigheid.” En meer van die metaknollentaal. [1]
Wie heeft er wel verstand van
kunst?
De discussie die weer
losbarstte n.a.v. de voorgestelde bezuinigingen van de regering Rutte ging
voornamelijk over “linkse hobby’s” zoals het subsidiëren van een blaasclubje
die piepjanknormuziek speelt [zo kleineert de nieuwe politiek bijv. het
Schönbergensemble] en schilderkunst kunst die wordt gekarakteriseerd met “dat
kan mijn zoontje van zes met zijn verfdoos ook”. Met dezelfde pennenstreek
schaft ze de omroeporkesten en het omroepkoor af, alsof dat ook linkse hobby’s
zijn. Uit de nieuw aangetreden politieke club walmt een diepe weerzin jegens
moderne kunst.
donderdag 4 september 2014
HET STUDENT
Kwatrijn
Het student gedijt het best in half comateus gereutel
De studie en de wereld interesseren hem geen zier
Zijn Parnassos is een zuipkroeg op de Korte Heuvel
Daar laaft hij zich, niet aan Pallas, maar met sloten bierzaterdag 21 juni 2014
MODIANO: In het café van de verloren jeugd
2014-06-21
Reis naar het einde van de tijd [Voyage au bout de la nuit]
In het café van de verloren jeugd [Dans le café de la jeunesse perdue]
Bij boekwinkel Livius zag ik begin juni op de aanbiedingentafel een boek
liggen van Patrick Modiano; een boek dat ik een jaar of vijf geleden, geleend
van de bibliotheek, had gelezen. Ik had er nostalgische herinneringen aan,
zonder te weten waar het verhaal eigenlijk over ging. Ik was vooral
geïntrigeerd door de titel en nog meer door de naam van het hoofdpersonage.
Modiano vertelt zijn
verhalen in melancholieke ongrijpbare en toch in helder verwoorde zinnen. Vage
herinneringen, flarden van ontmoetingen van vage personen op plaatsen, die
hoewel met hun ware toponomie aangeduid, toch nevelig blijven. Een astronomie
van donkere boulevards, steile straten, goedkope hotels, stoffige kantoren,
vergeten boekwinkels, sombere kerkhoven [Montparnasse], nachtelijke
metrostations, lege parken, doodlopende stegen en vooral cafés bewoond door
verlopen artistieke figuren, verzopen criminelen, een beetje café De Zwart in
Amsterdam, maar intens melancholischer. Modiano’s wereld heeft dezelfde sfeer
als de locaties van Fellini. De verlaten bouwplekken waar het circus staat. De
troosteloze clowns, de ratelende bioscoop, de versleten hoeren. De accordeon
speelt Amarcord. In het boek van Modiano heten die plaatsen neutrale zones. En
dan zijn er nog ergere plekken; de zwarte gaten van de stad. Zijn literaire
atlas.
Het boek bij Livius is gebonden. Lelijke omslag in de Franse driekleur. Het
kost maar 2,50.
Er zaten deukjes in de kaft. Ik kreeg het voor niets.
In dit boek las ik dat één van de vertellers in kantoorboekhandel, Mattei,
aan de Boulevard de Clichy een boek vindt, dat Reis in het oneindige heette.
Omdat de oranje kaft was gescheurd, kreeg zij het voor niets.
Modiano's boek heet In het café van de verloren jeugd. Ja, daar
ben ik vaak gekomen. Het heette alleen niet de Condé. Maar het verhaal dan, dat
draait om dat hoofdpersonage, over die ongrijpbare jonge vrouw en zij heet
Louki. En de mijne heet Roekie.
Geen schrijver zonder de muze van zijn verloren jeugd.
Hoe vaak liepen we niet urenlang door de verlaten lanen van de verbroken
dromen, de stad uit op zoek naar de horizon? De reis naar het midden van het
zuiden, waar het altijd twaalf uur is. Waar de tijd stilstaat.
Het gaat niet om het doel, maar om het verlangen.
Aanvullingen/Noten
· In de Middeleeuwen liep daar een pad dat
‘Le Chemin de la Chasse’, heette. Richting het zuiden. De Midi. Dat pad ging
men al gauw Chasse-Midi noemen. Van Chasse werd in de volksmond Cherche’
gemaakt. Voor de oorlog zat er een horlogemaker die de zaak ‘Au Cherche
Midi’ had genoemd. [Bron: Jan Siebelink, De
blauwe nacht, 2014].
· In het boek -In het
café van de verloren jeugd - zit een geheim, dat de oppervlakkige lezer niet
opmerkt. Het raadsel van de verloren jeugd zit in de geschiedenis van de ouders
van Louki en daardoor van Louki zelf. Een zwart gat. Het grootste zwarte gat in
de geschiedenis van Europa. Ook in Villa Triste worden gebeurtenissen uit de Tweede Oorlog ontweken.
Wie het weet, leest het boek anders.
· In die buurt was ook een militaire
gevangenis: Cherche-Midi, waarin o.a. Dreyfus werd opgesloten voor hij
verbannen werd.

· Het stukje hierboven over Modiano werd
geschreven op 21 juni 2014. In oktober kreeg Modiano de Nobelprijs voor
literatuur. Enig causaal verband kan niet worden uitgesloten.
zondag 27 april 2014
NU EN ALTIJD
Nu
en altijd bestaan niet
[Leyeloren 30, Lees
de tijd]
Het nu en de eeuwigheid bestaan niet. Toch hoor je voortdurend deze woorden gebruiken. ‘Ik wil het [geluk, geld, eeuwig leven] nu en dat altijd, in omnia secula seculorum, amen.
Waarom bestaan het nu en de eeuwigheid niet? Ga even
mee in een klein gedachte-experiment. Het nu is onmiddellijk voorbij als je nu
zegt. Wiskundig gerekend nadert de tijd tot nul. Het echte nu is nul. Het
bestaat niet. Dan het eeuwige. Het altijdige duurt eindeloos. Wanneer is de
eeuwigheid? De eeuwigheid is er steeds; gisteren, nu, morgen. Zij is oneindig. Er
zit geen begin aan en geen einde. Waar is het dan? Het continuüm is al even
abstract en ongrijpbaar als het nu. Ze bestaat uit een oneindig aantallen nu. En nu bestaat al evenmin als altijd. De eeuwigheid is een idee.
Astrologen -nee, die niet, astrologen zijn goochelaars, maar astrofysici nemen aan dat de tijd begonnen is met de
oerknal en mogelijk eindigt met een imploderend heelal, waarin de tijd
terugdraait tot nul. Ook is het mogelijk dat het heelal zo eindeloos uitdijt,
dat de tijd zo uitrekt, dat er helemaal geen tijd meer is. Eeuwige tijd, altijd
nu. De kans is groot dat we nu ergens midden in de tijd zitten; veertien miljard
jaar verder is de tijd op. Er is dan geen nu en geen eeuwigheid meer. Het lijkt
op het potentiërend middel in een eindeloos verdund homeopathisch medicijn. Het
is niet meer terug te vinden. Verdwenen in de verdunning. Of, zoals in het
heelal: tijd en eeuwigheid verdwenen in een onmetelijk zwart gat.
Een
mensenleven begint met de geboorte en eindigt met de dood; tamelijk concrete
ervaringen voor wie het overkomt; maar de kosmos zou uit het niets –want wat was
dat iets dat oerknalde?- zijn ontstaan en in het niets verdwijnen. Bij dat eerste en het laatste kunnen we ons niets
voorstellen. De tijd bestaat niet.
Een theoretisch fysicus uit Heidelberg, Christof
Wetterich beweert dat niet het heelal uitdijt, maar dat onze meetlat krimpt.
Alles wordt kleiner want de atomen krimpen. Interessant gelul. De gewichtjes
die de goudhandelaren vroeger gebruikten om goud te wegen bij de inkoop, waren
zwaarder dan ze aangaven en bij de verkoop gebruikten ze andere, lichtere
gewichten. Daarmee veranderde de hoeveelheid goud niet; maar wel de
meetresultaten en daardoor groeide de omvang van hun geldzakken. Meneer Wetterich: als alle
materie krimpt, dan krimpt ook het heelal mee en krimpt de Planckmassa en de kosmologische
constante van Einstein allemaal in dezelfde mate mee. Tot alles nul wordt. Of
oneindig; want of het heelal krimpt tot nul of het zet uit als een opzwellende ballon, tot die door het wegvallen
van het samenhangende potentieel uiteen knalt waardoor alles verdwijnt in het
niets, nul en niemendal. De eindknal.
.
Abonneren op:
Posts (Atom)