maandag 17 augustus 2015

WITTGENSTEIN EN WILLEM FREDERIK HERMANS



Wittgenstein en W. F. Hermans’ Lotti Fuehrscheim
[Leyeloren 46]
Willem Frederik Hermans schreef Lotti Fuehrscheim in 1949. Op bladzijde 187-189 [van de bundel Paranoia, uitgegeven door Van Oorschot, 1966] treedt een professor op die de ideeën van Ludwig Wittgenstein representeert. De centrale vraag van het verhaal luidt: zegt een woord iets over het 'feit' daarachter? En vragen die daaruit volgen. Bestaat alles wat denkbaar is? Verbergt iemands naam een voorspelling en hoe vind je de sleutel die het slot van dit geheim opent?
Of is dit een schijnprobleem, een woordspel?

De filosofie van Wittgenstein was tot in de jaren vijftig buiten Cambridge vrijwel onbekend. Pas met de vertaling van de Tractatus door Willem Frederik Hermans kwam dit werk onder de aandacht van de Nederlandse lezer. De Tractatus bestaat uit genummerde stellingen, precies zoals de Ethica van Spinoza. Hieronder volgt een samenvatting van de ideeën van Wittgenstein. De vertaling van de stellingen is van W.F. Hermans.

Het eerste en belangrijkste werk van Wittgenstein [Wenen 1889 – Cambridge 1951] is Logisch-philosophische Abhandlung,1921; ofwel de Tractatus logico-philosophicus [Latijnse titel van de Engelse vertaling in 1922]; later: Philosophische Untersuchungen, 1928

De Tractatus bestaat uit stellingen.
Stellingen kunnen waaronwaar of zinledig zijn.

Stellingen kun je verbinden tot een geheel dat het mogelijk maakt over de werkelijkheid te spreken. Net als in de wiskunde zijn stellingen eigenlijk axioma’s. Een logisch verbonden reeks axioma’s vormen een natuurwetenschappelijke werkelijkheidsbeschrijving. Dat is het systeem waarop de Tractatus berust.

Logisch verbonden! Dus niet een uitspraak als: ‘Wittgenstein is een priemgetal.’

De wereld bestaat uit een veelheid van objectieve onafhanke­lijke feiten. De mens moet deze feiten laten spreken, maar over de rest zwijgen. Filosofie is niet meer dan gegoochel met de taal, een taalspel. Zij is een reeks tautologiëen.

De zeven basisuitspraken zijn:
1.                 Die Welt is alles, was der Fall ist.
De wereld is alles wat het geval is.
2.                 Was der Fall ist, die Tatsache, ist das Bestehen von Sachverhalten.
Wat het geval is, het feit, is het bestaan van connecties.
3.                 Das logische Bild der Tatsachen ist der Gedanke.
Het logische beeld van de feiten is de gedachte.
4.                 Der Gedanke ist der sinnvolle Satz.
De gedachte is de zinvolle volzin.
5.                 Der Satz ist eine Wahrheitsfunktion der Elementarsätze. (Der Elementarsatz ist eine Wahrheitsfunktion seiner selbst.)
De volzin is een waarheidsfunctie van de elementaire volzinnen. (De elementaire volzin is een waarheidsfunctie van zichzelf.)
6.                 Die allgemeine Form der Wahrheitsfunktion ist: [formule]. Dies ist die allgemeine Form des Satzes.
De algemene vorm van een waarheidsfunctie is: [formule]. Dit is de algemene vorm van de volzin.

7.      Wovon man nicht sprechen kann, darüber muss man schwei­gen.
Van dat, waarover niet kan worden gesproken, moet men zwijgen.

 (Vgl. Candide. Na eindeloos optimistisch geklets over de wrede schepping volgt de conclusie: Laten we onze tuin verzorgen)

Wittgensteins levensvorm is het ondenkbare denken; zgn. opgeloste problemen worden voortdurend vervangen door nieuwe onopgeloste problemen.

Volgens Rudy Kousbroek was Willem Frederik Hermans zelf verrast door de Tractatus. Tot eind jaren zestig was de filosofie gevangen in theologiserende metafysische kluisters; nog altijd gebaseerd op De Idee van Plato, Het Lost Paradise motief, Het Ding an sich.
Willem Frederik Hermans meent dat er geen wereldraadsel is. Toch zegt Wittgenstein in stelling 6.52 dat als we alle wetenschappelijke vragen beantwoord zouden hebben, we nog steeds helemaal niet weten waarom we leven. De zin van de wereld moet buiten haar zelf liggen. Maar als dat zo is, kunnen wij daar niets over zeggen. Het probleem is niet waarom/waartoe de wereld is, maar dat zij is.

Het leven is een raadsel, waarvan de oplossing buiten onszelf ligt. Dan is er buiten ons een onkenbare werkelijkheid, waarover je dus niets kunt zeggen. Wittgenstein was geen atheïst of anti-godsdienst. Hij zegt alleen dat we niets kunnen beweren of een wereld buiten de kenbare.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten