Het mechanische
wereldbeeld van Wittgenstein
[Leyeloren 50]
Wittgenstein wist niets van Einstein en dat is jammer, want
Wittgensteins natuurwetenschappelijke beschouwingen zijn nog ontleend aan
Newton.
Wittgenstein had daarom nog een mechanisch beeld van de
natuur.
Dat blijkt uit volgende stukken uit de Tractatus.
Neem stelling 6.3: Het onderzoek van de logica betekent het
onderzoek van alle wetmatigheid. Daarbuiten is alles
toeval.
Stelling 6.341: De mechanica van Newton verschaft
uniformiteit aan de vorm waarin de wereld beschreven wordt.
Bij deze stelling komt Wittgenstein met een moeilijk uitleg
over de beschrijving van de elementen in de vorm die we herkennen als pixels.
Je hebt - even voor het gemak - een zwart-wit foto die je reduceert tot een
patroon van alleen zwarte of witte pixels, zoals vroeger een cliché, een stempel
met puntjes. Noem zwart (puntje =) 1 en wit (geen puntje =) 0; dan heb je een
binair stelsel, de huidige standaardvorm om tekst, geluid en beeld te
digitaliseren. Elk complex beeld is opgebouwd uit talloze enen en nullen, maar
het systeem werkt binair met maar twee elementen, 0 en 1. Zo denkt Wittgenstein
dat je met deze matrix de wereld beschrijft. Deze matrix is twee dimensionaal
en dus de beschrijving ervan ook.
Een driedimensionaal matrix was technisch nog niet mogelijk.
Het volgende aspect is de tijd. Tijd is de vierde dimensie.
Volgens Wittgenstein spreekt men niet van het verstrijken
van de tijd, maar dat dit proces een analoog gegeven is; gekoppeld aan het verloop
van iets anders, bijv. de draaiende aardbol (alledag dag en nacht).
Causaliteit is wat zich voordoet in de loop van de tijd;
niet tegelijkertijd, maar ervoor en erna. We leggen verband tussen op elkaar
volgende gebeurtenissen, het verband tussen oorzaak en gevolg, al weten we vaak niet of dat verband klopt. Neem de geconditioneerde reflex als in de wet
van Pavlov. De hond legt na een aantal keren verband tussen het luiden van een
bel en het vallen van een pond vlees voor zijn neus. Zijn maagsappen beginnen
te werken, ook als hij later alleen een bel hoort luiden. De hond denkt dat de
bel de oorzaak is van het krijgen van vlees. Het vlees (en het verteringssap) is
het gevolg van het luiden van een bel. Zo ongeveer werkt een natuurwet.
Of, zegt Wittgenstein: we geloven dat de zon morgen opgaat,
maar weten doen we het niet.
Wat bedoelt Wiitgenstein met ‘weten’? We vertrouwen op de natuurwet.
Als we er niet meer op kunnen vertrouwen dat morgen de zon weer opgaat, dan
kunnen we van niets meer op aan. Al gaat niet de zon op, maar het is de aarde
die draait, maar dit terzijde.
Nee, zegt Wittgenstein: De hele moderne wereldbeschouwing
berust op de dwaling dat de zogenaamde natuurwetten de verklaringen zijn van de
natuurlijke verschijnselen. [St. 6.371]
Wittgenstein bedoelt hiermee dat die wetten wel verklaren
wat de verschijnselen doen, maar we weten nog niet waarom die verschijnselen er zijn.
Zogenaamde natuurwetten? Ja, een keer stort het zonnestelsel
in en wellicht later het hele heelal, waarmee inderdaad een einde komt aan alle
natuurwetten, maar tot zolang komt de zon morgen toch echt op. Wet of geen wet.
Geen God, geen Noodlot, geen natuurwet.
Er bestaat alleen een logische noodzakelijkheid.
Wat is dat dan?
Taalspel?
Stelling 6.373: De wereld is onafhankelijk van mijn wil.
Oké.
Een deeltje kan niet tegelijkertijd twee snelheden hebben.
Of een punt in het gezichtsveld heeft niet tegelijkertijd twee verschillende
kleuren. Zegt Wittgenstein.
Een ongelukkig voorbeeld, want kleur is geen vast object,
maar een golflengte waaruit je niet een los deeltje kunt halen. Dus wat neem je
eigenlijk waar? Het licht verandert steeds; de kleur hangt van de frequentie
van de golf af; een groot deel is onzichtbaar [voor mensenogen]. Wist
Wittgenstein niet.
Er zijn wel natuurwetten, in die zin dat bijv. lichtsnelheid
een constante is. Wittgenstein vat het begrip wet semantisch op; hij ziet wet,
dus iemand schrijft het voor. Het moet van iemand. Hij kan niet formuleren wat
een natuurwet wel is. Een proces dat voortkomt uit de formule van Einstein
e=mc2; is heel wat anders dan de evolutieleer, die stelt dat de ene soort uit
de andere voortkomt, maar dit zijn geen vastgelegde wetten; maar voor een deel
toevalligheden bepaald door geologische, biologische processen en ecologische
omstandigheden, die steeds weer anders verlopen; wel herleidbaar tot mutaties
in het DNA; pas acheraf (en niet altijd) verklaarbaar, terwijl de e=mc2
kwestie wel voor dit helaal een onontkoombaar natuurwet is, waarvan de gevolgen
voorspelbaar zijn. De natuur kan de lichtsnelheid niet veranderen; wel kan het
licht krommen als het beïnvloed wordt door elektromagnetische velden.
Stelling 6.41: De zin van de wereld moet buiten haar liggen.
Stelling: 6.4312 De oplossing van het raadsel in ruimte en
tijd te leven, ligt buiten ruimte en
tijd.
Hier weer ruimte en tijd. Had hij Einstein gekend dan heette
het ruimtetijd continuüm; iets wat direct met elkaar verbonden is. [niet
tegelijkertijd, niet parallel, er is immers geen aparte tijd dimensie maar een
ruimtetijd verbinding; ruimte is tijd.] Daarbuiten is niets. Dus ook de
oplossing van het raadsel!
Wittgenstein moest natuurlijk ook met God afrekenen die zich
immers niet in de wereld manifesteert; het probleem is niet waarom er, of
beter, hoe de wereld is, maar dat zij is. Er is geen raadsel, want dat zou je
kunnen oplossen. De wereld is er, ze is een daadzaak, een feit.
We zien en ervaren haar, maar het waarom en de causaliteit,
daar weten we niets van. Je kunt er niets van zeggen. Zegt Wittgenstein.
Terug naar de natuurwetten. Bij Newton heb je het idee van
de klokkenmaker. De wereld is a.h.w. in elkaar gezet als een klok en die draait
dan verder uit zichzelf door. Newton leert waarom de antipode niet van de
wereld valt. De antipode valt in de antieke wereld van de aarde, omdat hij er
niet op staat. Door zijn gewicht valt hij naar beneden en verdwijnt. Maar er zijn
geen antipoden, nooit geweest. Dat komt zegt Newton, omdat een ding dat zich op
aarde bevindt, graag de afstand tussen hetzelf en het middelpunt van de aarde
wil verkorten. Het verlangt naar binnen. [Dingen met een wil?] Dat gebeurt met
elk ding op elke bol. Maar bij Newton is de schepping een mechanisme als een
klok. Iemand heeft het ding ooit aangezet en kan daarna niets meer veranderen,
ook God niet. Dat de oude God dat wel deed door een zondvloed te sturen, moeten
we zien als fictie, een metafoor, een verhaal van de ark voor de brave Noah en
straf voor de zondaars.
Maar hoe komt Newton dan verder met de schepping? Dat het
eeuwig zo onveranderd voortgaat? Hij wist niet dat de zon een soort kerncentrale
is die op een dag zonder brandstof zit. Of dat een supergroot zwart gat zo
dicht bij de zon kan komen, dat we in een fractie van een seconde met Titan en
zon en al opgeslurpt worden in het eeuwige niets. Wittgenstein en Newton wisten
niets van dit Einsteiniaans geweld. De Tractatus had nog veel korter gekund.
Eigenlijk is de laatste zin voldoende. Er is geen filosofisch antwoord op de
zinvraag.
Toch wordt er heel wat over gefilosofeerd.
Filosofie is Taalspel. Helpt niet. Wat helpt is een goeie
dokter, goed voedsel en drank – niks
voor de sobere Wittgenstein. Wat ook helpt elementaire ethica en wat esthetica
[zijn hetzelfde zegt Wittgenstein] want over deugd en smaak valt veel te
twisten. En een zengevoel: de wereld is er zoals ze is en je komt op die wereld
en je kunt er niet veel aan doen.
Wat ik zo vreemd vind aan de Tractatus en de neopositivisten (of logisch empiristen) is die
moeite die wordt gedaan om deze filosofische kwesties naar een soort wiskundig
model te herleiden; de symbolische logica. Wittgenstein vond dat eigenlijk zelf
ook, gaf hij toe. Het zijn allemaal tautologieën, in de zin van als a = x en b
= x dan is a gelijk aan b; of als a een
deel is van verzameling x en b is een deel van verzameling y en c is zowel een
deel van verzameling x en y en z dan is, als a gelijk is aan c, a ook een deel
van , etc. etc. Maar wat druk je ermee uit? Wittgenstein wil beweren, denk ik,
dat je met allerlei stellingen alleen iets kunt zeggen wat logisch noodzakelijk
voortvloeit uit de volzinnen zelf.
Hij zegt bijvoorbeeld: de dood beleef je niet. Een heel
banale gedachte. Als je dood bent, weet je dat niet. Maar weten dat je
doodgaat, besef je dat niet? Vraag het de terminale kankerlijder.Waarom spreekt hij zo over de dood, door eigenlijk
te zeggen dat die niet bestaat? Als je in het nu leeft, in de ontijdelijkheid,
leef je eeuwig en als je dood bent, heb je geen last van de gedachte dat je
dood bent, dan ben je in de ontijd. Zegt de zoon uit een zelfmoordfamilie.
Wat is waar?
Als iets waar is, staat dat niet op zichzelf, maar is dat
altijd met iets anders verbonden, de zgn. connectiviteit. Zonder connectiviteit
geen samenhang. Als iets waar is en iets wat ermee te maken heeft ook, dan zijn
ze samen ook waar. Als maar een van de twee niet waar is, of als ze allebei
niet waar zijn,, dan zijn ze samen nooit waar; dus van twee proposities kan er
maar een kwart samen waar zijn. Dat legde professor Stuiveling anno 1965 al uit
in zijn eerste college aan de eerstejaars studenten letterkunde. [Stuiveling was taalgeleerde, maar
hij had bij het CBS - het statistiekbureau - vervangende dienstplicht vervuld].
Het gaat in dit W[aar] en O[nwaar] schema niet om
syllogismen, maar om binaire kwesties. Als p waar is en q waar is, dan, ...enz.
p q dan p.q
W W W
W O O
O W O
O O O
Dan kan een uitspraak ook nog zinledig zijn.
Er is dus maar weinig waar.
Terug naar Einstein. Tijd en ruimte zijn niet andere
dimensies. Het pixelraster is leuk om een soort matrix van de waarneming te
maken, maar zegt niets over de elementaire bouwstenen van de wereld: de atomen,
die zelf weer bestaan uit deeltjes, quarks, die uit kwaliteiten bestaan, zoals
charm en love. Zijn het snaren of golven? De tijd is een exponent van de
uitdijende wereld ontstaan uit de oerknal waarvan we niet weten wat de oorzaak
is. In de causaliteit van ons bestaan, van alle materie, ontbreekt het begin.
Waar is die logische noodzakelijkheid zonder aanvang? De anti-materie? De
omgekeerde tijd? Zonder materie is er geen tijd, geen energie, geen heelal. Van
Schrödingers kat, die tegelijkertijd dood en levend is, wat strijdt met de
logische noodzakelijkheid, had Wittgenstein nog geen weet. Van Darwin had
Wittgenstein evenmin kaas gegeten, met zijn star mechanisch en wiskundig beeld
van de wereld. Omdat je in zijn tijd die loden erfenis had van Plato - die de
zichtbare dingen ziet als afspiegeling van de idee - van het ding an sich, die
verschrikkelijke klets van filosofen als Kierkegaard, altijd bezig de filosofie te verzoenen met de
schepper, bang voor de wrakende God.
Ook Wittgenstein heeft dat; de wereld is een voorstelling
van de dingen, of liever van de feiten, de daadzaken, maar wat zijn die? Ja, de
wereld is een verzameling gebeurtenissen, van daadzaken. Maar dat een daadzaak
een voorstelling is van een daarachter liggend beeld? Welk beeld moet dat dan
zijn? Dat Ding an sich? Dat geen ding is. Er bestaan geen waarheden a priori.
We leven in het licht van de zon, die een ster is in een
gigantische spiraalnevel die we Melkweg noemen, die op zijn beurt een piepklein
stukje materie vormt in een heelal van miljarden van zulke stelsels, waarin we
nooit en zeker fysiek, nooit zullen doordringen.
Wittgenstein wist hier niks van. Merkwaardig omdat hij van
dezelfde generatie is als Einstein. Zijn wereldbeeld is daardoor beperkt. Van
de consequenties van de bijna honderd jaar geleden geformuleerde Algemene
Relativiteitstheorie had hij geen weet. Als tijd en ruimte niet meer absoluut
zijn, wat dan nog wel? Dan zijn ook de waarheid en de feiten schijn.
Buiten schijnt de zon.
Lang genoeg gefilosofeerd.
Waar is mijn cultiveerhark?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten