LEIJSTEEN 11
Waar al dat zink van die romantische daken vandaan kwam, is
een apart verhaal.
Dat verhaal is geschreven door Philip Dröge.
Vaals is bekend om zijn drielandenpunt.
Den Bosch is bekend om zijn Bossche bol.
Het drielandenpunt is geen taartpunt.
Het was zelfs ooit een vierlandenpunt.
Een punt waar vier landen bij elkaar kwamen.
Het had wel de vorm
van een taartpunt.
Dat vierde land heette Neutraal Moresnet.
Ze spraken er in die regio eerst ook drie talen: Frans,
Duits en Nederlands, nou ja Platdiets dan, een (Belgisch-) Limburgs dialect.
Toen het landje Moresnet onafhankelijk werd, kwam er nog een
taal bij.
Het werd de hoofdstad van het Esperanto.
Esperanto is de taal van de hoop.
In het Midden van Moresnet ligt een mijn.
Tijdens het congres van Wenen werden er in Europa nieuwe
grenzen getekend.
Over één gebiedje werden de onderhandelaars het niet eens.
Daar lag de zinkmijn waar de Parijzenaren hun daken vandaan
haalden.
De ultieme oplossing was dat het stukje land van niemand
was.
Daarom heette het stukje in het midden van Moresnet Neutraal
Moresnet.
Aan de westkant lag het Nederlandse Moresnet en aan de
oostkant het Pruisische Moresnet.
De bewoners van dit stukje met het mijnwerkersdorp Kelmis hoefden
geen belasting te betalen.
Deze taartpunt werd meteen een smokkelgat met de hoogste
drankverkoop ter wereld per hoofd van de bevolking.
David van Reybrouck schreef er een prachtig Boekenweekessay
over met de naam Zink.
Nadat Napoleon die de mijn had ingepikt, was verslagen,
wilden de Nederlanders die wel hebben,
maar dat vonden de Pruisen niet goed, vandaar de driedeling van Moresnet.
In 1914 werd het ingepikt door de Duitsers en in 1919 werd
het Belgisch gebied en in 1940 weer Duits en na de oorlog werd het een
Duitstalig stukje België.
Je kon er (mits geboren voor 1914) vijf keer van land
wisselen zonder te verhuizen en zonder te hoeven vluchten.
Dat laatste is zeer uitzonderlijk.
Als er een stuk land ingepikt wordt door een vijandige buur
slaan de meeste inwoners op de vlucht.
Dat gebeurt ook niet ver weg, maar gewoon in Europa.
De Europese Unie moet een einde maken aan deze ellende, maar
nog steeds liggen stukken betwist gebied in het voormalige Joegoslavië, zoals
het staatje Kosovo.
Om daar weer wat van te weten moet je In Europa lezen van Geert Mak.
Een klein stukje Kosovo dat al niet groot is, heet Mitrovice
en dat is bezet door Servië, maar het Mereldveld waar de Ottomanen de Serven
versloegen ligt in Kosovo en dat is onverteerbaar voor de verliezers ook al is
dat 631 jaar geleden.
Je zou zeggen dat de verliezers van een slag dat slagveld
maar liever willen vergeten.
Maar dat doen die Serviërs niet.
Die willen niet dat daar etnische Albanezen wonen, omdat die
de nazaten zouden zijn van de overwinnaars.
Er ligt veel oud zeer in Europa.
Overigens heet dat Merelvelveld ook wel het Lijsterveld.
Je zou zeggen dat je toch wel weet of die vogels daar merels
of lijsters waren, ook al is het 631 jaar geleden.
Maar in dat maçedoine van talen en volkeren gaat er wel eens
wat mis met de vertaling.
Het veld heet origineel het veld van de zwarte vogels.
Zwarte vogels hebben soms gele poten, want als ze zwarte
poten hebben mag je ze niet vreten.
Dat vindt althans Anton Dautzenberg.
Anton Dautzenberg is een boze schrijver.
Boze schrijvers proberen met hun boosheid bekend te worden,
dus als je bijvoorbeeld op een boekenmarktopening de aandacht wilt trekken,
moet je iemand vragen die de hoofdgast, de cultuurambtenaar van de gemeente,
uitmaakt voor veinzerij omdat de cultuurwethouder weliswaar de cultuur een warm
hart toedraagt in haar openingstoespraak, maar het weinige subsidiegeld geeft
aan cultuurmanagers, terwijl de echte kunstenaars, de schrijvers en de
theatermakers, afgescheept worden met
een fooi of een zelfverdienmodel.
Dat is tot nu de langste zin in deze artikelen.
Ik schreef over de cultuurambtenaar en haar toespraak.
In verband met de diversiteit moeten er ook vrouwen in de
besturen zitten.
Die doen dan cultuur.
Als je als boze schrijver genoeg rumoer maakt, krijg je op
den duur een prijs van de cultuurwethouder, die je dan toespreekt in een
zaaltje van het gemeentehuis.
Na de prijsuitreiking is het dan vrij drinken en
borrelhappen.
Meestal vragen ze niet naar je uitnodiging, dus voor de
hongerkunstenaars de gelegenheid om even bij te tanken in een culturele
omgeving.
Als boze man moet je dan zo’n prijs weigeren.
Willem Frederik Hermans deed dat regelmatig.
Maar dat was dan ook geen hongerkunstenaar.
Volgens zijn biograaf was hij een mislukkingskunstenaar.
Maar WFH had geen gebrek aan geld en nog minder gebrek aan
ruzie over geld met zijn eerste uitgever Van Oorschot.
WFH zei dat Van Oorschot een geldwolf is.
Toch gaf Van Oorschot goed verzorgde dundrukedities uit o.a.
van Russische schrijvers en ook de
verzamelde werken van tal van auteurs waaronder Multatuli.
Meestal werden deze dundrukedities niet helemaal uitverkocht.
Van Oorschot gaf bij de promotie van W.F.H. Hermans alle
dundrukdelen van Menno ter Braak cadeau.
Wist Van Oorschot niet dat Hermans een vreselijke hekel had
aan Ter Braak?
Of dacht hij dat Hermans er wel blij mee zou zijn dat hij ze
niet hoefde te kopen?
Alles wat we denken, zou ook anders kunnen zijn.